Uitgangspunt is dat het inlopen van de leervertraging zoveel mogelijk binnen de school plaatsvindt en op basis van bewezen effectieve interventies. De leraren kennen de leerlingen, zijn deskundig en weten wat er nodig is. Voor het inhalen van de vertraging is bovendien een goede verbinding met het reguliere schoolprogramma belangrijk.
Ook is het mogelijk om bovenschools aan de slag te gaan, als dit aansluit bij het plan van de school. Dit kan in overleg met andere scholen, bijvoorbeeld binnen het samenwerkingsverband, en het schoolbestuur. En er is instemming van de medezeggenschapsraad nodig op het schoolplan.
Tot slot, mag je er als school voor kiezen om in aanvulling op de samenwerking binnen het scholennetwerk tijdelijk en doelgericht externe expertise en ondersteuning in te huren, om te helpen bij het inhalen van de opgelopen vertragingen door corona. Zoals er nu ook al op scholen externe ondersteuning gangbaar is.
De regie en de verantwoordelijkheid voor de aanpak van de vertragingen blijft bij de school. De externe hulp kan bestaan uit ondersteuning van het schoolpersoneel, extra handen in de klas of voor extra onderwijstijd en buitenschoolse activiteiten. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling de planvorming en uitvoering geheel uit te besteden. Wel kan er hulp worden ingeroepen door een extern deskundige.
Bij het inhuren van een externe partij is het belangrijk zorgvuldig te werk te gaan en specifieke, afgebakende opdrachten uit te zetten. De medezeggenschapsraad heeft hierbij adviesrecht op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 1 onder d, Wet medezeggenschap op scholen (WMS).
Het is van belang hierbij onder andere de volgende vragen te hanteren:
– Welke expertise sluit aan bij en kan bijdragen aan het bestaande schoolbeleid en de visie van de school?
– Hoe verhoudt de inhuur zich tot de beschikbaarheid en de kwaliteit van het huidige eigen team?
– Heeft de externe partij aantoonbare kwaliteit en ervaring? Hoe gekwalificeerd is het personeel van de externe partij? ?
– Werkt de partij met bewezen effectieve methoden en materialen en worden deze extern getoetst?
– Heeft de partij meerjarige ervaring met het samenwerking met scholen? Waar blijkt dit uit? Heeft de partij bijvoorbeeld een keurmerk?
– Is van te voren helder wie de opdracht zal uitvoeren en wat zijn/haar kwaliteiten zijn en ervaring is?
– Kan de externe partij continuïteit waarborgen van dezelfde kwaliteit bij uitval of ziekte?
– Welke randvoorwaarden kunnen worden gesteld; bijvoorbeeld als het gaat om afstemming, monitoring, bijsturing, evaluatie en borging? Kan de voortgang van de leerlingen worden gemonitord via ondersteunende systemen?
– En als er contact is met leerlingen; wordt er gewerkt met vaste krachten en een VOG? Voldoet de aanbieder aan de AVG?
– Hoe wordt de opgedane kennis en ervaring gebruikt voor kennisoverdracht binnen de school?
Als deze vragen beantwoord zijn, externe hulp zorgvuldig is afgewogen en afgestemd met het personeel, kan de inzet van een extern bureau onderdeel zijn van de uitvoering van het NP onderwijs.