De inspectie hanteert bij het toetsen van de onderwijstijd de voorschriften van WPO artikel 8 lid 9. Daarnaast is er de regeling vaststelling schoolvakanties 20XX-20YY.
Wet Primair Onderwijs (WPO)
WPO artikel 8, lid 9 luidt als volgt:
Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat:
1°. de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3.520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3.760 uren onderwijs ontvangen, en
2°. aan de leerlingen in de laatste 6 schooljaren ten hoogste 7 weken van het schooljaar 4 dagen per week onderwijs wordt gegeven, die evenwichtig zijn verdeeld over het schooljaar, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs; en
Gebroken weken
De onder 9.b.2o genoemde 7 weken noemen we gebroken weken. Dit zijn de spelregels die gelden voor deze vierdaagse schoolweken.
Een gebroken week is een week waarin
Géén gebroken week is een week waarin
Let op!
Verlenging zomervakantie
In de Regeling schoolvakanties 2022-2025, artikel 7 staat het volgende:
Mogelijkheden om af te wijken van regio’s en zomervakantieperioden
Toelichting: Artikel 1, lid 7 van de Regeling vaststelling schoolvakanties is een aparte bepaling die scholen de mogelijkheid geeft om, in overleg met de medezeggenschap, dagen aan de zomervakantie vooraf te laten gaan of te laten volgen op de zomervakantie.
Let wel: als u gebruik maakt van deze regeling, geldt deze verkorte schoolweek mee voor het aantal toegestane gebroken weken = 7.
Deze informatie is getoetst door het Informatiecentrum Onderwijs (ICO), mei 2022 en door de Inspectie van het Onderwijs, februari 2023.
Ingegeven vanuit maatschappelijke veranderingen is de afgelopen tijd de behoefte aan andere schooltijden in het primair onderwijs gestegen. De mogelijkheden voor het basisonderwijs liggen in verschillende schooltijdmodellen, waarbij ook de wet- en regelgeving een rol speelt. In de eerste plaats is de rol, positie en mening van de ouders van belang. De flexibilisering van de schooltijden geldt voor scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal basisonderwijs en scholen en instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Scholen en schoolleiders moeten bij het invoeren van andere schooltijden rekening houden met zaken als (voldoende) onderwijstijd, werk- en rusttijden voor leerkrachten, overblijfmogelijkheden, de keuze van het schooltijdmodel en bijvoorbeeld de verplichte ouderenquête.
De AVS heeft de publicatie “Naar andere schooltijden, en dan?” samengesteld in het kader van invoering van andere schooltijden. Deze is via de AVS-website te bestellen.
Geregeld krijgt de helpdesk van de AVS vragen over de medezeggenschap en de rol van schooldirecteuren hierin.
In lid 7 en lid 8 van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) wordt duidelijk gemaakt welke personeelsleden uitgesloten zijn voor lidmaatschap van de medezeggenschapsraad.
Duidelijk is dat een directeur van een school, die gemandateerd is door het bestuur om overleg te voeren, geen lid kan zijn van de medezeggenschapsraad. De directeur vervult dan namelijk een bestuurlijke rol.
Maar een directeur, als zijnde personeelslid, kan wel zitting hebben in de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR). De directeur is in de rol van werknemer vrij om zitting te hebben in de GMR. Het moet in het managementstatuut dan wel duidelijk zijn dat hij/zij geen mandaat heeft van het schoolbestuur om met de GMR overleg te voeren namens het bestuur.
Een vervangingspool kan op twee manieren worden opgezet:
a) door de werkgever zelf
of
b) via het Vervangingsfonds.
In het eerste geval, een vervangingspool voor eigen rekening, stelt de werkgever zelf de beleidsregels op, na instemming van de (P)GMR.
In het tweede geval kan de werkgever een vervangingspool aanvragen bij het Vervangingsfonds conform artikel 15 van het Reglement Vervangingsfonds Reglement Vervangingsfonds 2022).
Een vervangingspool via het Vervangingsfonds heeft pluspunten voor de werkgever:
N.B.: Werknemers met zwangerschaps-, bevallings-, ouderschaps- of ziekteverlof zijn niet benoembaar voor een vervangingspool of worden voor de duur van het verlof van de pool uitgezonderd.
Voor de werknemer heeft een vervangingspool via het Vervangingsfonds ook voordelen:
Een vervangingspool mag een bepaalde omvang hebben: 4 procent van de totale formatie met een uitloop naar 6 procent. Onder formatie wordt verstaan: alle personeelsleden, exclusief de vervangers.
Personeel dat benoemd is in de vervangingspool moet voor minimaal 98 procent worden ingezet. Indien wordt gestreefd naar 6 procent van de totale formatie is er sprake van 100 procent inzet. Als werkgever is het mogelijk zelf het aantal fte’s bepalen. Bij een inzet voor vervanging die lager ligt, moet het bevoegd gezag een deel van de gedeclareerde kosten terugbetalen. Verantwoording en afweging: inzet van de vervangingspool wordt bijgehouden in een pooltool. Aan het einde van het schooljaar wordt gekeken of de inzet van 98 procent is behaald. Als dat niet zo is, moet de werkgever de gedeclareerde kosten terugbetalen: het verschil tussen 98 procent van de nettoloonkosten van de vervanger min de nettoloonkosten die gemoeid zijn met de feitelijke vervangingswerkzaamheden.
Samenwerking: een vervangingspool kan ook in samenwerking worden gevormd. Er wordt dan een verdeelsleutel losgelaten tussen de diverse werkgevers.
Het is niet op elk moment mogelijk om een vervangingspool in te stellen. Een vervangingspool moet worden aangevraagd bij het Vervangingsfonds via een vast formulier (jaarlijkse cyclus, waarbij uiterlijk op 1 juni de aanvraag dient te worden ingediend).
De AVS Helpdesk wordt regelmatig geraadpleegd over dit onderwerp, zeker in situaties waarin de omgang tussen beide ouders na de scheiding problematisch verloopt.
Ouders hebben het recht om door de school geïnformeerd te worden over de vorderingen van hun (minderjarige) kind op school. Soms ontstaan problemen met de informatieverschaffing aan gescheiden ouders, met name als de niet met het gezag belaste ouder geïnformeerd wil worden, terwijl de wel met het gezag belaste ouder zich daartegen verzet. Op grond van artikel 1: 377b van het Burgerlijk Wetboek moet de ouder die alleen met het gezag is belast de andere ouder op de hoogte stellen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en dient zij/zij de andere ouder te raadplegen over te nemen beslissingen. De rechter kan deze bepaling buiten toepassing verklaren als het belang van het kind dat vereist.
Desondanks wordt in principe de niet met het gezag belaste ouder op zijn verzoek door de school waar het kind onderwijs volgt op de hoogte gesteld (artikel 1:377c BW). De school is niet verplicht die informatie te verschaffen, als deze informatie ook niet aan de met het gezag belaste ouder zou worden verschaft of aan de persoon bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, dan wel dat het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. Actief informeren is hier van belang, zoals bijvoorbeeld het uitnodigen voor ouderavonden en rapportgesprekken. Als de situatie dat vraagt afzonderlijk voor beide ouders.
Vooral als een van de ouders bezwaar maakt, zal een school soms een lastige beslissing moeten nemen en mogelijk ingeklemd raken tussen de ene ouder die de informatie wenst en de andere ouder die deze informatieverstrekking in strijd met het belang van het kind acht. Het is van groot belang dat de school een neutrale positie inneemt en geen ‘partij kiest’ voor een van beide ouders. De school maakt in de genoemde situatie een eigen afweging en kan niet bouwen op het oordeel van anderen. Als de school besluit om de gevraagde informatie te weigeren op grond van die eigen afweging, kan de rechter op verzoek van de niet met het gezag belaste ouder bepalen dat de informatie op een eventueel door de rechter te bepalen manier moet worden verstrekt. De rechter wijst een dergelijk verzoek tot informatie in ieder geval af als het belang van het kind zich verzet tegen het verschaffen van de informatie.
Ook de interpretatie van belangrijke feiten en omstandigheden kan tot verschillen in opvatting leiden met (een van) de betrokken ouders. Het advies is om hier zorgvuldig mee om te gaan en vanuit de neutrale positie van de school actief en gedegen te informeren, tenzij dit niet in het belang van het betreffende kind/de betreffende leerling is. Ook hier maakt de school een eigen afweging.
Speciale aandacht is er ook voor het in- en uitschrijven: de school mag er vanuit gaan dat een ouder die zich meldt om een kind in te schrijven daartoe gemachtigd is, ook in de situatie van gescheiden ouders. Een handtekening van de tweede ouder met gezag is niet verplicht. De Geschillencommissie heeft dit in 2012 in een uitspraak (25 sept 2012, 105425) bevestigd. De commissie beveelt wel aan om op het inschrijvingsformulier de ruimte te scheppen voor het vermelden van de gegevens van beide ouders en van de manier waarop het gezag is geregeld. In geval van een scheiding dient de school deze informatie te achterhalen. Overigens is het uitschrijven van een leerling een reguliere administratieve handeling, waarvoor geen instemming of handtekening van een van de ouders noodzakelijk is. Hieraan voorafgegaan is immers de inschrijving aan de school.
Het verdient aanbeveling in de schoolgids te vermelden hoe de school in deze situaties handelt, liefst gebaseerd op bovenschools organisatiebeleid.
Onderwijs is vrijgesteld van btw. Dat geldt voor basisonderwijs tot en met hoger onderwijs, ook wanneer dat uitgevoerd wordt door een zelfstandig ondernemer.
De volgende onderwijsvormen zijn vrijgesteld:
Onder de vrijstelling vallen ook de levering van goederen en diensten die onmisbaar zijn voor het verzorgen van vrijgesteld onderwijs. Bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van schoolboeken aan leerlingen door onderwijsinstellingen die vrijgesteld onderwijs verzorgen.
De volgende diensten zijn belast:
Maar u mag ervoor kiezen deze cursussen vrijgesteld te leveren. Er bestaat dan geen recht op aftrek van voorbelasting.
Bij remedial teaching geldt als voorwaarde dat alleen de stof wordt gerepeteerd die op school is behandeld. In alle andere gevallen kan een zelfstandig ondernemer niet kiezen voor de vrijstelling en is remedial teaching dus belast.
Als onderwijsinstellingen in samenwerking onderwijs aanbieden en voor dat onderwijs aan elkaar ondersteunende diensten leveren (bijvoorbeeld ict-ondersteuning), dan kunnen deze diensten onder de onderwijsvrijstelling vallen. Voorwaarde is dat alle werkzaamheden (onderwijs én ondersteunende diensten) zijn aan te merken als 1 ondeelbare, vrijgestelde onderwijsprestatie. De gezamenlijke onderwijsprestatie moet dan onder dezelfde naam, regie en verantwoordelijkheid vallen en voor gemeenschappelijke rekening plaatsvinden. Meer informatie over de toepassing van de onderwijsvrijstelling bij samenwerkende onderwijsinstellingen is te vinden in het Besluit van 6 oktober 2016, nr. BLKB/2016/306.
Samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn aangewezen als sociaal-culturele instelling. Vrijgesteld zijn de werkzaamheden die zij verrichten aan scholen en die voortvloeien uit het ondersteuningsplan.
Voor het uitlenen van personeel kan onder bepaalde voorwaarden de vrijstelling toegepast worden. De voorwaarden hiervoor kunnen bij het belastingkantoor worden opgevraagd.
Uitzendbureaus die personeel uitzenden, moeten altijd 21% btw berekenen over deze diensten.
Zie ook: actuele informatie over de btw-vrijstelling
Assessment in het onderwijs kan twee doelen dienen. Het eerste is beter zicht te krijgen op de mogelijkheden en het functioneren van de kandidaat bij een eerste aanstelling of benoeming. Ten tweede kan een ontwikkelassessment gebruikt worden om de ontwikkeling en ontwikkelpunten van een persoon die al langer werkzaam is bij de organisatie in zicht te krijgen ten behoeve van het functioneren en beoordelen, of bij grondige veranderingen in de organisatie, waar mobiliteit van de directies een mogelijkheid is.
Een assessment wordt meestal in opdracht van het bestuur uitgevoerd door een extern bureau met geregistreerde psychologen (NIP). Deelnemen aan een assessment is niet verplicht, aldus de AVS. In geval van een eerste benoeming is weigering echter niet aanbevelenswaardig. Het bestuur zal geen verdere kandidaatstelling wensen. Meestal wordt het assessment in de advertentie genoemd. Bij het ontwikkelassessment zal de directeur goed moeten afwegen met welk doel het assessment wordt afgenomen. Voor de eigen ontwikkeling en verbetering van de kwaliteit van de school is het een uitstekend hulpmiddel. Bestuur en directeur kunnen dan in vol vertrouwen de school verder ontwikkelen. Als het echter dient om een reorganisatie door te voeren, verplichte mobiliteit van de directeuren te implementeren of een bezuinigingsoperatie te bewerkstelligen in verband met krimp, dan is een assessment volgens de AVS niet het juiste hulpmiddel. De rapportage van een assessment kan alleen naar het bestuur als de werknemer daar toestemming voor heeft gegeven. In de beroepscode voor psychologen is de geheimhoudingsverplichting opgenomen. De direct betrokkene krijgt als eerste het rapport en geeft daarna toestemming voor verdere communicatie, of geeft aan dat niet te willen.
De opdrachtgever, meestal het bestuur, kan de rapportage niet opeisen.
De Belastingdienst biedt deze mogelijkheid onder de benaming `cafetariaregeling´. Hierin wordt onderscheid gemaakt in afspraken uit de cao zelf en afspraken op bestuursniveau. Als afspraken in de cao worden gemaakt, dan kan iedereen van de regeling gebruik maken die onder de cao valt. Voorbeelden hiervan zijn de fietsvergoeding en vakbondscontributie.
Als op dit punt geen centrale afspraken zijn gemaakt, dan kan het bestuur zelfstandig afspraken maken met de Belastingdienst. Het bestuur moet dan de vastgestelde regeling ter beoordeling aan de Belastingdienst opsturen. Hierbij geldt dat deelname aan de regeling openstaat voor ten minste driekwart van de personeelsleden. Verder dienen de personeelsleden één keer per jaar de gelegenheid te hebben om de samenstelling van de beloning te wijzigen. De Belastingdienst keurt de regeling goed of af, maar doet geen uitspraak over de regeling als deze bepalingen bevat die in strijd zijn met wettelijke bepalingen waarvan niet afgeweken mag worden. Bijvoorbeeld uit de Wet op het minimumloon of het Burgerlijk Wetboek. Het doel van de cafetariaregeling is tweeledig:
Een nadeel kan zijn dat uitkeringen en verstrekkingen, waarvan de hoogte wordt bepaald door het loon in geld, lager worden. Bijvoorbeeld bij de pensioengrondslag, vakantiegeld en doorbetaald loon bij ziekte. Ter illustratie een voorbeeld: een personeelslid heeft recht op een dertiende maand in december. Hij (of zij) krijgt een reiskostenvergoeding van EUR 0,12 per kilometer voor woning-werkverkeer. Hij reist op jaarbasis 4.000 kilometer tussen woning en werk. De fiscale toegestane vergoeding is 4.000 x EUR 0,19 = EUR 760, maar hij krijgt van het bevoegd gezag een vergoeding van slechts EUR 480. Het verschil, EUR 280, wil de betrokkene als aanvullende vergoeding voor het woning-werkverkeer. Dan dient een schriftelijke verklaring ten grondslag te liggen aan het feit dat hij voor genoemd bedrag (dus gedeeltelijk) afziet van de dertiende maand. Het bedrag wordt dus verrekend met de dertiende maand. De aanvullende vergoeding is vrijgesteld.
De volgende bepalingen in de CAO PO 2021 en de CAO VO 2021 zijn hierover opgenomen:
CAO PO 2021, artikel 7.3, lid 2: De werkgever maakt bij het verstrekken van een vergoeding voor verplaatsingskosten gebruik van de salderingsregelingen zoals opgenomen in de geldende fiscale regelgeving.
CAO VO 2021, Bijlage 3, onder G, toelichting: Indien de werknemer gelijktijdig gebruik wil maken van de salderingsregeling dan zal op aanvraag een feitelijk overzicht van de gemaakte kilometers moeten worden overlegd.
Let op: de regels met betrekking tot de reiskostenvergoeding zijn door de Belastingdienst in verband met corona aangepast.
Zeker in tijden van corona en lockdownmaatregelen krijgen de AVS-adviseurs nogal eens vragen binnen over verlofregelingen. In KADER5 hadden we het daar al even over, in deze editie diepen we dat verder uit. De vraag die we vaak krijgen is: wanneer valt absentie onder calamiteitenverlof en wanneer onder kort zorgverlof? Er zijn inderdaad nogal wat overeenkomsten: werknemers kunnen recht hebben op calamiteitenverlof of kort zorgverlof (ook wel kort verzuimverlof genoemd) voor spoedeisende, onvoorziene of bijzondere persoonlijke omstandigheden. Er moet dus sprake zijn van een situatie van overmacht, waardoor je meteen vrij moet nemen. Het kan ook gaan om een maatschappelijke verplichting, die je alleen tijdens werktijden kan vervullen. En ten slotte kunnen er bijzondere persoonlijke omstandigheden spelen, waarom je vrij moet nemen.
Voorbeelden hiervan zijn:
• je moet je kind van school halen
omdat hij opeens ziek is geworden;
• je partner moet bevallen;
• je waterleiding is gesprongen en je moet meteen een loodgieter regelen;
• een direct familielid overlijdt;
• in tijden van politieke verkiezingen kun je alleen onder werktijd stemmen;
• je moet naar de dokter en dit kan alleen onder werktijd of je moet iemand uit je naaste omgeving naar de dokter begeleiden.
Een andere overeenkomst is dat beide regelingen een paar uren tot een paar dagen kunnen duren (afhankelijk van de situatie) en dat de werkgever het salaris doorbetaalt. Ook de aanvraag van de verlofregelen verloopt hetzelfde. De werknemer moet zo snel mogelijk bij de werkgever kenbaar maken gebruik te willen maken van het calamiteitenverlof of kort zorgverlof. Daarbij moet aangegeven worden hoe lang naar verwachting het verlof gaat duren. Als het verzoek van de werknemer redelijk is, mag je het verlof als werkgever niet weigeren. Wel mag de werkgever achteraf aan de werknemer vragen om aan te tonen of het verlof nodig was. En dan nu de verschillen:
Calamiteitenverlof
Dit verlof wordt toegekend om een
dringend privéprobleem op te lossen. Deze regeling is breder dan het zorg-
verlof (CAO PO artikel 8.8): het moet gaan om zeer bijzondere, onvoorziene persoonlijke omstandigheden.
Kort zorgverlof
Werknemers hebben recht op zorgverlof om hun zieke kind, partner of ouder zorg te geven die nodig is. Zorgverlof is ook mogelijk voor broers, zussen, grootouders, kleinkinderen, huisgenoten en bekenden, bijvoorbeeld de buren. Gedurende elke periode van 12 achtereenvolgende maanden heb je recht op maximaal ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week in hele al dan niet aaneensluitende verlofuren met behoud van salaris (CAO PO artikel 8.7 lid i en Wet Arbeid en Zorg WAZO artikel 5.1 lid 2).
5 handvatten voor passend onderwijs
Schoolleiders in het passend onderwijs hebben behoefte aan praktische handvatten om de NP Onderwijsgelden goed in te kunnen zetten. Daarom heeft de AVS samen met het ministerie van Onderwijs vijf kwaliteitskaarten ontwikkeld, die de volgende thema‘s behandelen:
• Gebruikmaken van kwaliteiten en expertise in de school
• De intern begeleider binnen passend onderwijs positioneren
• Samenwerking met externe partners
• Stimuleren collectief professioneel zelfvertrouwen
• Leiding geven aan Passend onderwijs vanuit hoge verwachtingen
Interessant?
Dit artikel stond in KADER , het vakblad voor schoolleiders, dat AVS-leden exclusief ontvangen. Wil jij KADER ook op de deurmat hebben? Word lid of abonnee, ontvang voortaan een kersvers exemplaar in de brievenbus en versterk de positie van schoolleiders.
De AVS Helpdesk krijgt regelmatig vragen over ouders die invloed willen uitoefenen op het onderwijskundig rapport. De school moet voor elke leerling die de school verlaat een onderwijskundig rapport opstellen voor de ontvangende school.
In artikel 42 van de WPO (Wet Primair Onderwijs) staat omschreven dat het onderwijskundig rapport wordt opgesteld door de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel. Ouders hebben géén invloed op de inhoud van het onderwijskundig rapport en kunnen dus géén correcties doorvoeren. De ouders ontvangen wel ter kennisgeving een afschrift van het onderwijskundig rapport.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geeft meer informatie over het onderwijskundig rapport, https://www.autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/onderwerpen/onderwijs/leerlingdossiers
Je hebt verschillende soorten buitengewoon verlof. Zo is er het imperatief verlof (artikel 8.6 CAO PO 2019 – 2020). Dat kun je in bepaalde omstandigheden verlenen. Bijvoorbeeld bij ziekteverlof van ouder of kind, huwelijk en overlijden. In het verleden konden deze kosten bij het ministerie van Onderwijs gedeclareerd worden, vervolgens is het bedrag overgeheveld naar de lumpsumbekostiging en dus beschikbaar voor het bestuur. Voor de volledigheid: er is een periode sprake geweest van dubbele bekostiging doordat het Vervangingsfonds ook een deel van de bekostiging op declaratiebasis voor zijn rekening nam.
Bij zorgverlof (artikel 8.6, lid 1 onder i) geldt dat bij ziekte van kind of ouder een maximum verbonden is in een periode van 12 maanden keer 2 maal de werktijdfactor per week. Dat is dus gekoppeld aan de werktijdfactor. De maximale duur bij bijvoorbeeld de werktijdfactor 0,6 = 2 keer 0,6 = 1,2 week. De 12 maandentermijn begint te lopen bij de eerste keer afwezigheid. In de CAO PO 2021 wordt bij het bepalen van het verlof naar de Wet arbeid en zorg verwezen.
Artikel 8.6, lid 3, biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden verlof met behoud van bezoldiging te verlenen. Uitgangspunt is dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap eveneens verlof dient te verlenen in andere situaties waar de werknemer (buitenwettelijke) verplichtingen moet nakomen die slechts in werktijd kunnen worden vervuld. Gedacht dient dan te worden aan het ophalen van documenten of het bezichtigen van een woning. Kenmerk van dit verlof is dat het altijd om situaties gaat, waarin de werknemer slechts een deel van de werkdag verzuimt.
Voor calamiteitenverlof is artikel 8.7 van toepassing. Dit verlof gaat in als zich in de leefsituatie van de werknemer omstandigheden voordoen, die hem in redelijkheid verhinderen de verplichtingen voortvloeiend uit zijn dienstverband na te komen. Als voorbeeld kan genoemd worden het huwelijk of promotie van een goede vriend(in). Ook hier geldt de periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week in hele dagen al dan niet aaneensluitend verlof met behoud van salaris.
Dan is er nog het langdurig zorgverlof bij ernstige ziekte. Dit verlof is geregeld in artikel 8.8 en wordt in bijzondere omstandigheden verleend zonder behoud van bezoldiging. Dit verlof wordt verleend maximaal zes keer de arbeidsduur per week in een periode van 12 maanden en geldt voor de verzorging van een persoon die levensbedreigend ziek is, of voor de noodzakelijke verzorging van een persoon die ziek of hulpbehoevend is.
Tot slot is er nog facultatief verlof en verlof voor politieke ambtsdragers. Bij facultatief verlof betreft het een zogenoemde kan-bepaling, dat wil zeggen dat de werkgever niet verplicht is om het verlof te verlenen (artikel 8.9 tot en met artikel 8.11). Het verlof voor politieke ambtsdragers wordt zonder behoud van bezoldiging verleend (artikel 8.13).
Interessant?
Dit artikel stond in KADER , het vakblad voor schoolleiders, dat AVS-leden exclusief ontvangen. Wil jij KADER ook op de deurmat hebben? Word lid of abonnee, ontvang voortaan een kersvers exemplaar in de brievenbus en versterk de positie van schoolleiders.
Neem contact op met de AVS Helpdesk
De telefonische helpdesk van de AVS is er voor alle professionele vragen die je in je dagelijkse werk tegenkomt. Je krijgt direct een deskundige medewerker aan de lijn die je vraag beantwoordt of ervoor zorgt dat je binnen één werkdag teruggebeld wordt. Deze adviesdienst is voor leden gratis.
Vermeld altijd je lidmaatschapsnummer als je contact opneemt met de Helpdesk
030-2361010 of stuur een e-mail naar helpdesk@avs.nl
Meer informatie over de AVS Helpdesk en openingstijden
Tekst Chris Heersink
Vanaf 1 januari 2023 zal de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging ingevoerd worden. Dat betekent dat scholen voor het basisonderwijs en speciaal onderwijs vanaf die datum een basisbedrag per leerling en school toegekend krijgen. Schoolbesturen kunnen dit geld naar eigen inzicht besteden. Ook wordt het volledige bedrag vanaf dat moment per kalenderjaar vastgesteld, zodat de volledige bekostiging op hetzelfde moment bekend is. Doel is om de kosten eenvoudiger, duidelijker en in makkelijker inzichtelijk te maken.
Wat verandert er voor jouw school?
• Scholen ontvangen één basisbedrag per leerling, per school. Zij krijgen niet langer aparte budgetten voor personeel en materieel. Onder materieel wordt onder meer verstaan leermiddelen en onderhoud van de gebouwen.
• De 130 rekenregels die gelden voor het maken van het financieel plan moeten teruggebracht worden naar ongeveer 30 regels. Dat maakt de berekening en de verdeling van het budget eenvoudiger voor de scholen. Ook kan de medezeggenschapsraad of de Raad van Toezicht de bekostiging makkelijker controleren.
• Het kostenplaatje wordt per kalenderjaar in plaats van per schooljaar vastgesteld. Zo krijgen scholen op hetzelfde moment inzicht in het volledige financiële overzicht.
• Het aantal leerlingen dat een school heeft, is belangrijk voor de hoogte van het bedrag dat scholen krijgen. De teldatum gaat naar 1 februari van het vorige kalenderjaar. Voorbeeld: het bedrag voor het kalenderjaar 2023 wordt vastgesteld met de teldatum op 1 februari 2022.
• De invoering van deze nieuwe manier van bekostiging kan betekenen dat een schoolbestuur vanaf 2023 iets meer of iets minder te besteden heeft. Voor de eerste drie jaren geldt een overgangsregeling. Daarmee krijgen scholen de tijd om hun uitgaven aan te passen aan de nieuwe situatie.
Meer weten?
• Download de brochure Vereenvoudiging bekostiging PO hier
• Bel of mail voor persoonlijk advies met de AVS-helpdesk: 030-236 10 10 of helpdesk@avs.nl. Gratis voor leden.
Tekst Paul van de Heuvel
Regelmatig komen er bij de helpdesk vragen over de bekwaamheidseisen van het onderwijspersoneel. Het ministerie van onderwijs heeft in 2017 het ‘Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel’ vastgesteld. De nieuwe bekwaamheidseisen vervangen de eisen uit 2006. In dit besluit zijn de eisen vastgelegd met betrekking tot de competenties. Ze gelden voor alle leraren in het primair en voortgezet onderwijs (po en vo) als ook voor docenten op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Ze beschrijven wat leraren minimaal moeten weten en kunnen. Deze eisen zijn opgesteld door lerarencommissies en beschrijven wat ervoor nodig is om leraar te zijn. Ze dienen als ijkpunten voor de opleiding en bekwaamheidsonderhoud van leraren. De competenties zijn ondergebracht in de drie hoofdthema’s: vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch. Daaronder worden de bekwaamheden beschreven: algemeen, kunde en kennis.
Naast de algemene bekwaamheden staan er specifieke aanvullingen in voor bijvoorbeeld leraar po en vo of een docent in het beroepsgericht onderwijs. De pedagogische en vakdidactische bekwaamheidseisen gelden tevens voor leraren godsdienstig en humanistisch vormingsonderwijs (gvo en hvo). Voor die laatsten geldt een overgangsrecht. Docenten die vóór de inwerkingtreding van dit besluit al waren benoemd als leraar gvo/hvo, worden aangemerkt als vakbekwaam. Zij moeten die bekwaamheid wel onderhouden. Voor leraren gvo/hvo die na het ingaan van het besluit zijn benoemd, geldt dat zij uiterlijk in augustus 2022 dienen te voldoen aan de bekwaamheidseisen. Bij de werving van nieuw personeel mogen scholen alleen leraren benoemen die aan de bekwaamheidseisen voldoen. Naast deze eisen mag de school nog aanvullende normen opstellen. Leraren die niet aan alle eisen voldoen, moeten de gelegenheid krijgen om deze aan te leren. De school maakt hierover afspraken met de leraar.
Op de meeste basisscholen en scholen voor speciaal (basis)onderwijs is het dit schooljaar gelukt de vaste formatie rond te krijgen. Maar de rek is eruit. Dit levert problemen op als er onverwachts leraren uitvallen. Schoolleiders en besturen zijn dagelijks op zoek naar oplossingen. Dat leidt steeds vaker tot vragen over welke oplossingen toegestaan zijn. Om antwoord te geven op veel gestelde vragen en om handvatten te bieden, hebben het ministerie van OCW en de Inspectie een handreiking opgesteld. De Handreiking Lerarentekort primair onderwijs (te downloaden via onderstaande link) biedt niet de oplossing voor het lerarentekort. Het is voor schoolleiders en besturen in het primair onderwijs een hulpmiddel bij het maken van keuzes als de nood hoog is en er tijdelijke maatregelen moeten worden genomen. Daarbij zoeken we altijd eerst naar oplossingen binnen de wet. De veiligheid van leerlingen, personeel en de kwaliteit van het onderwijs zijn daarbij het uitgangspunt.
Meer weten?
• Download Handreiking Lerarentekort primair onderwijs op rijksoverheid.nl.
• Eisen aan bekwaamheid: zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-148.html
Interessant?
Dit artikel stond in KADER , het vakblad voor schoolleiders, dat AVS-leden exclusief ontvangen. Wil jij KADER ook op de deurmat hebben? Word lid of abonnee, ontvang voortaan een kersvers exemplaar in de brievenbus en versterk de positie van schoolleiders.
In artikel 8.6 van de CAO PO 2019 – 2020 is het imperatief kort buitengewoon verlof geregeld.
In het eerste lid wordt een aantal concrete gevallen genoemd, waarin het bevoegd gezag onder alle omstandigheden verlof moet verlenen aan de werknemer.
In het derde lid is bepaald dat het bevoegd gezag op grond van goed werkgeverschap eveneens verlof dient te verlenen in andere situaties waar de werknemer verplichtingen moet nakomen, die slechts in werktijd kunnen worden vervuld. Hierbij kan gedacht worden aan het ophalen van documenten, het bezichtigen van een huis, het bijwonen van een begrafenis van een goede vriend of een promotie van een goede vriendin. Het moet dan gaan om verlof korter dan een volledige werkdag.
Als het verlof een hele werkdag omvat, wordt het afgetrokken van het verlof dat toegekend kan worden op grond van artikel 8.7.Op grond van artikel 8.7 van de CAO PO 2019 – 2020 kan een werknemer hooguit twee maal de arbeidsduur per week gedurende elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden verlof opnemen, indien dit noodzakelijk is.
Het bevoegd gezag verleent dit verlof wanneer zich in de leefsituatie van het personeelslid omstandigheden voordoen die hem of haar in redelijkheid verhinderen zijn/haar werk te doen. Als zich tegen het opnemen of voortzetten van het verlof een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang verzet, waarvoor het belang van het personeelslid in redelijkheid moet wijken, hoeft het bevoegd gezag het verlof niet te verlenen of kan het worden beëindigd. In principe gaat het hier om zorgverlof, bedoeld om noodzakelijke verzorging te geven aan een ziek kind, een zieke echtgenoot of zieke ouders. Ook het begeleiden van een ziek kind naar een arts valt hieronder.
De betekenis van noodzakelijke verzorging wordt uitgelegd in de memorie van toelichting van de wet Arbeid en zorg. Het element noodzaak blijkt niet alleen betrekking te hebben op de verzorging als zodanig, maar ook op het gegeven dat juist dát personeelslid de verzorging moet verlenen. Dit betekent dat aan de eis van noodzakelijk verzorging niet wordt voldaan als een ander de taak op zich kan nemen. Het bevoegd gezag zou dus in het beleid kunnen opnemen dat een personeelslid aannemelijk moet maken dat de noodzakelijke verzorging niet door een ander (bijvoorbeeld een familielid, de oppas of een thuiszorgorganisatie) kan worden verleend.
Toepassing van genoemde verlofbepalingen kan in de praktijk vragen oproepen. Het bevoegd gezag zou hier beleid op moeten maken, zodat duidelijk is wanneer een werknemer verlof krijgt. Duidelijk is in ieder geval dat dagen voor kort buitengewoon verlof bedoeld zijn voor bijzondere situaties en niet ‘automatisch’ jaarlijks opgenomen kunnen worden.
De AVS Helpdesk krijgt herhaaldelijk vragen over de gevolgen voor de uren ‘duurzame inzetbaarheid voor oudere werknemers’ als een werknemer ziek wordt.
Elke werknemer heeft een budget van 40 uur voor duurzame inzetbaarheid in de jaartaak. Voor deze uren geldt geen eigen bijdrage.
De werknemer van 57 jaar en ouder heeft naast deze 40 uur jaarlijks recht op een bijzonder budget voor oudere werknemers van 130 uur. Voor dit budget geldt een eigen bijdrage van 40 procent als de werknemer, OOP’er, met een salarisschaal 8 of lager dan wel 50 procent als de uren worden ingezet voor verlof.
In artikel 8.A.6 lid 7 van de CAO PO 2019 – 2020 is beschreven dat bij ziekte van werknemers de uren van dit verlof niet opgeschort worden. Tijdens ziekte in het eerste jaar blijft de eigen bijdrage berekend.
Is de werknemer langer dan een jaar ziek, dan vervalt na het eerste ziektejaar de eigen bijdrage.
De werknemer bespreekt vóór de zomervakantie met zijn werkgever de inzet van de uren duurzame inzetbaarheid voor het komende schooljaar. In de CAO PO 2019-2020 zijn onderwerpen genoemd, maar dat is geen limitatieve opsomming. Zo kunnen er afspraken gemaakt worden over niet plaats- en/of tijdgebonden werkzaamheden of een ander gekozen doel.
Het is aan de werkgever om aan te geven of het gekozen doel past binnen het curriculum van de school of dat het bijdraagt aan de persoonlijke en/of schoolontwikkeling. Het advies is hierover vroegtijdig beleid te formuleren en vast te stellen. Als een werknemer aangeeft dat hij of zij een cursus macrameeën wil volgen, maar dat hij/zij binnen de school niets met het vak handenarbeid doet, dan zal hiervoor in het kader van de duurzame inzetbaarheid geen medewerking worden verleend. Een ander voorbeeld is om een uur later te beginnen om vooraf te kunnen sporten. Past dit binnen het rooster, dan kan de werkgever ermee instemmen. Wel moet er gewaakt worden voor precedentwerking of handelen naar willekeur. Zich inzetten voor bijvoorbeeld vrijwilligerswerk buiten de school hoort in principe niet te vallen onder duurzame inzetbaarheid, tenzij het bijdraagt aan de maatschappelijke betrokkenheid of burgerschap, dat binnen de school wordt uitgedragen. Het is aan de werkgever om wel of niet in te stemmen met de plannen. Er kan ook gekozen worden voor het sparen van de uren, maximaal drie jaar, om een bepaald onderwerp of doel te kunnen uitvoeren. Als gekozen wordt voor verlof, dan dienen de volledige uren hiervoor ingezet te worden. Dit geldt vanaf de leeftijd van 57 jaar. Sparen voor verlof kan maximaal vijf jaar plaatsvinden op basis van een vooraf ingediend plan.
Personen die geen onderwijsbevoegdheid voor het primair onderwijs (pabo) of voortgezet onderwijs (lerarenopleiding) hebben, mogen géén (muziek)onderwijs op de basisschool geven. Dit is expliciet vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs (WPO). Dit geldt daarmee ook voor mensen met de opleiding Gehrelsmuziekeducatie. Deze opleiding voldoet niet aan de bevoegdheidseisen. Mensen met een opleiding van Algemene Muzikale Vorming (AMV) en de opleiding Docent muziek (voorheen Schoolmuziek) zijn wel bevoegd.
Voor vakleerkrachten muziek geldt dat zij in ieder geval de bevoegdheid voor het primair of voortgezet onderwijs moeten hebben, eventueel aangevuld met eerder genoemde opleidingen. Wie vóór 1 augustus 2006 de opleiding docent muziek heeft behaald is bevoegd, de docerend musicus is niet bevoegd.
De WPO en de WEC hebben geen regelgeving voor gastdocentschappen in het onderwijs. Binnen het primair onderwijs en de expertisecentra blijft de reguliere leerkracht volledig verantwoordelijk. Hij of zij kan af en toe of met enige regelmaat wel een gast uitnodigen in de klas.
Geregeld komen er bij de AVS Helpdesk vragen binnen over hoe een schoolleider moet handelen als ouders het na een echtscheiding niet met elkaar eens zijn over plaatsing van hun kind op een bepaalde school. De vraag doet zich met name voor als ouders ver uit elkaar gaan wonen. Als een ouder het kind van de ene school haalt en op een andere school inschrijft, kan het gebeuren dat de andere ouder een advocaat inschakelt. Deze komt dan schriftelijk en aangetekend met de mededeling dat de inschrijving niet is toegestaan.
Het advies is om het bestuur een beleid te laten opstellen met betrekking tot toelating van leerlingen, waarin onder andere gevraagd kan worden om de handtekening van beide ouders. De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad heeft hierbij adviesrecht (artikel 11, 1e lid onder j, Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Dit beleid dient te worden opgenomen in de schoolgids. Wordt niet aan deze eis voldaan, dan wordt het kind niet toegelaten.
Als door het bestuur (nog) geen beleid is opgesteld, dan luidt het advies om de ouders via hun advocaten te laten regelen waar het kind geplaatst wordt. De schoolleider moet ervoor waken dat hij of zij een partij wordt binnen deze discussie. Met het tonen van een overeenkomst kan het kind geplaatst worden. Sinds de invoering van BRON (vanaf 1 augustus 2021 vervangen door Register onderwijsdeelnemers (ROD) hoeft bij het inschrijven van een leerling niet meer gewacht te worden op de uitschrijving bij een andere school.
Bij het bespreken van de data voor het houden van teamvergaderingen kreeg een schoolleider van een personeelslid te horen: “dit is niet mijn werkdag.” De vraag werd gesteld hoe hij hiermee om moest gaan. De bepalingen in Hoofdstuk 2 van de CAO PO 2019 – 2020 zijn leidend. Bij de bespreking van het werkverdelingsplan worden afspraken gemaakt wie, wat doet en op welke dag. Het overleg over het werkverdelingsplan vindt vóór de zomervakantie plaats. Ook heeft de schoolleider voor de zomervakantie met ieder individueel personeelslid een afspraak en legt deze vast.
Bij invoering van de CAO PO 2019 – 2020 is het zogenoemde inzetbaarheidsschema verlaten. Het inzetbaarheidsschema bepaalde hoeveel dagdelen er bij de werktijdfactor maximaal kon worden ingezet. Wel dient de schoolleider rekening te houden met de bepalingen over deeltijders. Dat betekent dat de uren zoveel mogelijk aangesloten worden ingeroosterd als het personeelslid dit wenst en dat rekening wordt gehouden met afspraken bij een andere werkgever of in de privésfeer.
De jaartaak voor onderwijsgevend personeel bestaat grofweg gezegd uit de volgende componenten: lestijd met voor- en nawerk, professionalisering, duurzame inzetbaarheid en overige schooltaken. Deze componenten worden ingeroosterd. De ingeroosterde uren worden met ieder personeelslid besproken. Bij accordering gelden de ingeroosterde uren als werkdagen. Teamvergaderingen vallen in de meeste gevallen onder het component ‘overige schooltaken’.
In de CAO 2020 is nog wel een inzetbaarheidstabel opgenomen. De bepaling over de deeltijder is gelijk aan het eerder genoemde. De werkgever kan in overleg met de P(G)MR een arbeidstijdenmodel vaststellen dat geldt voor één of meerdere functiegroepen binnen de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel.
In verband met het personeelstekort kregen wij de vraag of er mogelijkheden zijn om werknemers na hun AOW-gerechtigde leeftijd door te laten werken.
Volgens de CAO PO 2019 – 2020 eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd de arbeidsovereenkomst op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt (artikel 3.5, lid 5).
De mogelijkheid bestaat echter om jaarlijks overeen te komen om het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen (artikel 3.8).
Het is ook mogelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeen te komen, die jaarlijks met ten hoogste 12 maanden kan worden verlengd. Dat kan maximaal zes keer voor in totaal maximaal 48 maanden. In de laatste situatie geldt dat bij beëindiging geen opzegging noodzakelijk is.
De werkgever kan het verzoek naast zich neerleggen.
Deze vraag krijgt de AVS-helpdesk steeds vaker. Als een school (uit naam van het bestuur) overweegt andere schooltijden in te voeren, is een aantal stappen nodig.
De eerste is de oriëntatie. Het is van belang om de ambitie te formuleren (waarom willen we dit eigenlijk?), de startsituatie in kaart te brengen (hoe is het nu?) en een visie te formuleren (waar willen we heen?). Stap twee is de voorbereiding. Daarin draait het om de formatie van een werk-, project- of kerngroep, de organisatie van informatiebijeenkomsten, de peiling van behoeften en wensen, de keuze voor een van de schooltijdmodellen en de uitwerking daarvan voor organisatie, personeel, huisvesting en financiering. Vervolgens dient besluitvorming plaats te vinden. In deze stap kun je overwegen een pilot uit te voeren. De stap wordt afgerond met een plan van aanpak voor de invoering, waarbij het van belang is continu te investeren in draagvlak bij ouders en werknemers. De laatste stap betreft de daadwerkelijke invoering, waarna wordt gestart met de nieuwe schooltijden. Hierbij verdient het aanbeveling tussentijds te evalueren en bij te stellen. Voer na verloop van tijd een tevredenheidonderzoek uit en houd ouders en werknemers op de hoogte van de voortgang en resultaten. In het schooljaar erop kunnen indien nodig aanpassingen worden doorgevoerd.
Voor de start van de daadwerkelijke invoering is het zaak de wettelijke bepalingen in acht te nemen. De wet verplicht de school de onderwijstijd van 7520 uur over acht schooljaren te realiseren. Het verschil tussen onder- en bovenbouw mag vervallen. Bij keuze voor een verschillend aantal uren in onder- en bovenbouw geldt dat leerlingen in de eerste vier leerjaren ten minste 3520 uur les krijgen (gemiddeld 880 uur per schooljaar) en in de laatste vier schooljaren ten minste 3760 uur. De in dit geval resterende 240 uur kunnen door de school worden ondergebracht bij ofwel de leerjaren 1 t/m 4, ofwel de leerjaren 5 t/m 8, ofwel beide, verdeeld naar eigen inzicht.
Om te voorkomen dat kinderen lesuren tekort komen, is een overgangsregeling nodig. Deze duurt ongeveer vier schooljaren, afhankelijk van de reeds opgebouwde uren in voorgaande jaren op het moment van invoering.
Als het bestuur de schooltijden wil wijzigen, dient het eerst alle ouders te raadplegen (artikel 15.3 WMS). Dit kan door vooraf een referendumkader op te zetten: enquêtelijst samenstellen, percentage respons bepalen en percentage instemming formuleren. Ook heeft de oudergeleding van de (G)MR instemmingsrecht (artikel 13 lid h WMS). Als de aanpassing van de schooltijden gevolgen heeft voor de werk- en rusttijden, is instemming vereist van de geleding personeel van de (G)MR (artikel 11 lid d WMS).
Bij de AVS Helpdesk komen regelmatig vragen binnen over de bekostiging van de directievoering. Er is inderdaad veel onduidelijkheid over de beschikbare bedragen voor hiervoor. Hieronder alle beschikbare middelen voor de directievoering op een rijtje.
De bedragen komen uit de Tweede Regeling bekostiging personeel PO 2021–2022 en vaststelling bedragen voor ondersteuning van leerlingen in het PO en VO 2021–2022 van 6 juli 2021.
Normbedrag directeur
basisonderwijs: € € 90.515,76
speciaal basisonderwijs: € 97.592,40
speciaal (voortgezet) onderwijs: € 97.578,82
Toeslagen directie
• basisonderwijs:
basisonderwijs:
< 97 leerlingen € 19.419,07
> 97 leerlingen € 35.741,14
Kleine scholentoeslag (basisonderwijs)
De kleine scholentoeslag is primair ingevoerd om onder andere de ambulante tijd voor de directie van kleine scholen te bekostigen. De bekostiging is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het maximum aantal leerlingen voor de toeslag is 145. Dit is geregeld in het Besluit bekostiging WPO:
artikel 23, eerste lid, (zeer kleine scholen) € 116.123,16
artikel 24, tweede lid, onderdeel a, (kleine scholen voet) € 77.242,61,
artikel 24, tweede lid, onderdeel b, (kleine scholen verminderingsbedrag) € 535,11
Convenant beloning schoolleider primair onderwijs
In 2004 is het Convenant schoolleiding afgesloten. Voor scholen met minder dan 195 leerlingen wordt jaarlijks een bedrag via het budget personeels- en arbeidsmarktbeleid beschikbaar gesteld. Voor het schooljaar 2021/2022 is het bedrag € 6.428,00.
In artikel 8.1, lid 2, CAO PO 2019 – 2020, is de opbouw van het vakantieverlof geregeld. De opbouw van vakantie tijdens ziekte wijkt niet af van de gewone opbouw. Als de werknemer vakantie kan genieten tijdens ziekte, dan moet hij dat melden en geldt de vakantieperiode ook echt als opgenomen vakantie. Bij onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel met les- en/of behandeltaken wordt gevraagd het vakantieverlof zoveel mogelijk op te nemen in de schoolvakanties. Ziekte kan dat belemmeren. Heeft de zieke werknemer 160 uur of meer vakantie opgenomen, dan heeft hij het wettelijk minimum aan vakantiedagen als bedoeld in artikel 7:634 BW genoten. Is de werknemer een heel jaar ziek, dan komen de niet genoten vakantiedagen te vervallen met uitzondering van de wettelijke uren. Zijn er in de ziekteperiode verlofuren opgenomen, dan vindt een verrekening plaats met deze wettelijke uren. Was de werknemer een deel van het jaar ziek, dan geldt dit naar rato. Opbouw van het vakantieverlof is volgens de CAO PO 2019 – 2020 van 1 oktober tot 1 oktober. Hier kan met instemming van de P(G)MR van afgeweken worden door een andere periode te kiezen. Bij onderbreking van het ziekteverlof korter dan vier weken geldt dat het ziekteverlof dan doorloopt. Voor onderwijsondersteunend personeel zonder les- en/of behandeltaken geldt de opbouw per kalenderjaar (artikel 1.1 onder de definitie Jaar). In artikel 8.3 is het verlof verder geregeld en hier komen de leeftijdsuren nog bij.
Rekenvoorbeeld 1
Een medewerker onderwijsgevend personeel heeft al de vakanties genoten in schooljaar 2020/2021 (herfst 40 – kerst 80 – voorjaar 40 = 160 uur) en wordt ziek in mei 2021. Deze medewerker is ziek in de meivakantie en drie weken in de zomervakantie. De overige drie weken wordt nog vakantieverlof (120 uur) opgenomen. De wettelijke vakantieverlofuren (160 uur) zijn al genoten, waardoor er geen verlof overblijft om later op te nemen.
Rekenvoorbeeld 2
Een medewerker onderwijsgevend personeel is ziek vanaf november 2020 tot en met de start van het nieuwe schooljaar 2021 – 2022. Deze medewerker heeft 40 uur verlof genoten in de herfstvakantie. Deze medewerker heeft in het schooljaar 2021 – 2022 nog een recht van 120 uur vakantieverlof (160 – 40 uur). Het is van belang om de inzet van verlofuren en afwezigheid door ziekte in relatie met elkaar jaarlijks te bezien voor de afspraken over de inzet in een volgend (school)jaar.
Rekenvoorbeeld 3
Een medewerker onderwijsondersteunend personeel zonder les- en/of behandeltaken is in oktober 2020 ziek geworden en heeft zich in februari 2021 weer hersteld gemeld. Hij heeft in 2020 een week kerst, voorjaar, twee weken mei en de zomervakantie opgenomen (40 + 40 + 80 + 240 uur). Hierdoor komt hij boven de wettelijke vakantie-uren (160 uur) en neemt hierdoor geen vakantie-uren mee naar 2021. In 2021 geldt zijn normale opbouw.
Bij krimp van het leerlingenaantal, om bedrijfseconomische redenen of het fuseren van scholen kan dit gevolgen hebben voor de werkgelegenheid.
Bij invoering van de CAO PO 2019 – 2020 geldt alleen nog werkgelegenheidsbeleid. Het bepaalde in Hoofdstuk 10 is van toepassing.
Gaat dat door omstandigheden niet lukken om de werkgelegenheid te garanderen, dan dient het schoolbestuur hierover Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) te voeren. Hiervoor moeten de vakbonden AOb/FNV Overheid, AVS, CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief en FvOv uitgenodigd worden.
Tijdens het DGO beschrijft het bestuur de problemen en wordt bepaald of er een sociaal plan moet komen. Is dat het geval, dan wordt dit opgesteld in verschillende fases. De eerste fase is de vrijwillige fase. Namens het bestuur worden middelen beschikbaar gesteld om reductie van het personeelsbestand te bewerkstelligen. Als het eindresultaat niet het gewenste effect heeft, dan worden afspraken gemaakt in gedwongen fasen.
Het voeren van DGO is een voorwaarde van het Participatiefonds.
In de CAO PO 2014 – 2015 is per 1 augustus 2015 is een wijziging aangebracht als het gaat om het vakantieverlof: de werknemer heeft recht op 428 uur vakantieverlof, inclusief de algemeen erkende feestdagen (deeltijder naar rato).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met les- en/of behandeltaken en onderwijsondersteunend personeel zonder les- en/of behandeltaken.
Onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteuend personeel met les- en/of behandeltaken:
De opbouw van het vakantieverlof voor onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel vindt plaats van 1 oktober tot en met 30 september. Hiervan mag met instemming van de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad afgeweken worden. De schoolvakanties en vrije dagen vallen allemaal binnen 1 oktober – 1 oktober. Het verlof bestaat uit wettelijke vakantieverlof van vier keer de wekelijkse arbeidsduur (160 uur). De overige uren zijn bovenwettelijk vakantieverlof *.
Het verlof wordt in de schoolvakanties verleend.
Onderwijsondersteunend personeel zonder les- en/of behandeltaken:
De vakantie-uren voor onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken wordt opgebouwd in een kalenderjaar**. Het verlof wordt bij voorkeur in de schoolvakantie verleend.
Als er meer uren verlof zijn om in schoolvakanties op te nemen, dan wordt het restant van de verlofuren in overleg op andere momenten opgenomen. Dit kan voorkomen als er nog vakantieverlof resteert uit het vorige jaar.
* Zie CAO PO 2019 -2020, artikel 8.1
** Zie CAO PO 2019 – 2020, artikel 1.1 onder Jaar en artikel 8.3
De afgelopen weken ontvingen wij meermaals de vraag hoe gehandeld moet worden als er geen (voltallige) medezeggenschapsraad is. Allereerst gelden de wettelijke bepalingen. Elke school (BRINnummer) dient een medezeggenschapsraad te hebben. Dat is bepaald in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS). De medezeggenschapsraad bestaat uit personeelsleden, ouders en in het voortgezet onderwijs ook leerlingen van dertien jaar of ouder.
Het kan zijn dat door omstandigheden of onenigheid (een gedeelte van) de medezeggenschapsraad ontbreekt. Wiens taak is het dan om aan de wettelijke verplichting te voldoen? Als een geleding van de medezeggenschapsraad niet compleet is op grond van het medezeggenschapsreglement, dan is het aan deze geleding om te zorgen dat deze weer volledig is. Dat kan door middel van het uitschrijven van verkiezingen.
Is er helemaal geen vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad, dan dient het bestuur alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk weer een medezeggenschapsraad te hebben. Het bestuur dient dan zowel personeelsleden als ouders en in het voorgezet onderwijs ook de leerlingen te stimuleren en/of op te roepen zitting te nemen in de medezeggenschapsraad.
In de wettelijke bepalingen zoals de onderwijswetgeving en in de cao’s zijn bevoegdheden voor instemming en advies neergelegd bij de medezeggenschapsraad. Als deze er niet is, dan kan het bestuur ook niet besturen.
Met wederzijds goedvinden kan worden afgesproken dat een voltijd-werknemer (werktijdfactor 1) meer dan 940 uur aan lesgevende taken krijgt, met inachtneming van de totale 1659 uur. Dit is bepaald in artikel 2.3, lid 5, CAO PO 2019–2020.
Het uitgangspunt is normaal gesproken dat een leerkracht binnen de jaartaak van 1.659 uur op jaarbasis maximaal 940 uur lesgeeft. Het is echter mogelijk dat een leerkracht meer dan 940 uur per jaar lesgeeft, maar dat kan alleen met wederzijds goedvinden en moet jaarlijks schriftelijk vastgelegd worden. Hetzelfde geldt voor deeltijdleerkrachten, naar rato.
Als een leerkracht akkoord gaat, blijft er minder tijd over voor andere schooltaken. De leerkracht heeft immers ook tijd nodig voor voor- en nawerk. In onderstaande voorbeeldrekensom is hiervoor 40 procent aangehouden. Afspraken hierover moeten worden gemaakt in het werkverdelingsplan. Verder heeft de leerkracht recht op de duurzame inzetbaarheidsuren en de professionaliseringsuren.
Rekenvoorbeeld
Jaartaak | 1.659 uur |
Lestijd | 1.000 uur – |
Voor- en nawerk (40% van de lestijd) | 400 uur – |
Professionalisering | 83 uur – |
Duurzame inzetbaarheid | 40 uur – |
Overblijvend voor schooltaken | 136 uur |
De AVS Helpdesk krijgt geregeld de vraag voorgelegd of een werknemer aanwezig moet zijn voor een studiedag terwijl de werknemer op die dag ouderschapsverlof geniet. Op grond van het bepaalde in artikel 2.3 CAO PO 2019–2020 worden voor de zomervakantie per werknemer afspraken gemaakt over het jaarrooster voor het komende schooljaar: “2. De werkgever bespreekt met elke werknemer voor de zomervakantie de inzet van de werknemer in het volgende schooljaar. De werkzaamheden en werkdagen van de werknemer in het volgende schooljaar worden vastgesteld.”
Afspraken voor het huidige schooljaar moeten zijn vastgelegd in het jaarrooster. Als op de geplande studiedag de werknemer met ‘ouderschapsverlof’ staat ingeroosterd – omdat het verlof al eerder is goedgekeurd en er verder geen afspraken zijn gemaakt dan dat het jaarrooster was opgesteld – dan kan de werknemer niet verplicht worden aanwezig te zijn. Op grond van het vijfde lid is alleen op overeenstemming gericht overleg mogelijk om een wijziging aan te brengen. Dit overleg is gericht op overeenstemming tussen werkgever en werknemer.
Is de studiedag in het jaarrooster ingepland en is deze dag van het ouderschapsverlof in een later stadium in het jaar aangevraagd, dan moeten werkgever en werknemer bij toekenning van het verlof rekening houden met de geplande studiedag en kan de werkgever eisen dat de werknemer aanwezig is. Is het ouderschapsverlof al eerder gepland dan de studiedag(en) in het jaarrooster, dan kan het alleen in onderling overleg en is de werknemer niet verplicht om deel te nemen aan de studiedag.
Neem contact op met de AVS Helpdesk
De telefonische helpdesk van de AVS is er voor alle professionele vragen die je in je dagelijkse werk tegenkomt. Je krijgt direct een deskundige medewerker aan de lijn die je vraag beantwoordt of ervoor zorgt dat je binnen één werkdag teruggebeld wordt. Deze adviesdienst is voor leden gratis.
Vermeld altijd je lidmaatschapsnummer als je contact opneemt met de Helpdesk
030-2361010 of stuur een e-mail naar helpdesk@avs.nl
Meer informatie over de AVS Helpdesk en openingstijden
Interessant?
Dit artikel stond in KADER , het vakblad voor schoolleiders, dat AVS-leden exclusief ontvangen. Wil jij KADER ook op de deurmat hebben? Word lid of abonnee, ontvang voortaan een kersvers exemplaar in de brievenbus en versterk de positie van schoolleiders.
In deze bijzondere en snel veranderende tijden komen er bij de AVS Helpdesk praktische vragen binnen over andere schooltijden en andere roosters en pauzes voor de medewerkers. De pauzetijd maakt onderdeel uit van het werkverdelingsplan. In het cao-artikel 2.2 lid 7 staat onder andere dat er tenminste in het werkverdelingsplan moet zijn geregeld:
Voor het vaststellen van het werkverdelingsplan is het nodig om te bepalen wanneer besluiten van het team geldig zijn. Meestal is het besluit geldig als de meerderheid voor is. De PMR heeft instemmingsrecht bij het vaststellen van het werkverdelingsplan. De Arbeidstijdenwet bepaalt dat bij een werkdag van meer dan vijfeneenhalf uur er een pauze van dertig minuten moet worden gehouden. Deze mag met instemming van de PMR verdeeld worden in twee maal vijftien minuten.
In de vorige cao stond dat de pauze moest vallen tussen 10.00 en 14.00 uur. Deze bepaling is komen te vervallen. De pauze(s) hoeven dus niet meer binnen de vijfeneenhalf uur te vallen, maar kan bij een meerderheid op andere tijdstippen worden vastgelegd, met instemming van de PMR. Dat kan dan bijvoorbeeld ook om 14.30 uur zijn. Bij de laatste mogelijkheid om na de vijfeneenhalf uur pauze te nemen (meestal eind van de lesdag), moet er alleen heel duidelijk naar ouders gecommuniceerd worden dat er het eerste half uur na schooltijd geen gelegenheid is om medewerkers te spreken, omdat zij pauze hebben.
In artikel 6.15a, lid 1, van de opengebroken en verlengde CAO PO 2019-2020 is bepaald dat leraren die lesgebonden en/of behandeltaken verrichten met leerlingen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs (vso), recht hebben op een arbeidsmarkttoelage. Deze toelage geldt per 1 augustus 2020.
In de praktijk blijkt dat diverse werkgevers een onderscheid tussen leraren in het vso op basis van het uitstroomprofiel van leerlingen onwenselijk vinden. Hiervoor is in genoemd artikel (6.15a, lid 1 van de CAO PO 2019-2020) voorzien.
Afwijken van de toelage zoals beschreven in artikel 6.15a, lid 1, kan alleen in overleg met de vakbonden in het DGO (het decentraal georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 38 van de WEC) en zal vooral betrekking hebben op een andere verdeling van het beschikbare budget onder de leraren van het vso. Deze afspraken kunnen gemaakt worden per instelling en hebben minimaal betrekking op de doelgroep, de hoogte van de toelage en de berekeningswijze. Ook wordt afgesproken hoe lang de afspraken gaan gelden, hoe de afspraak zal worden geëvalueerd en wanneer opnieuw overleg plaatsvindt indien aanpassing gewenst is.
Kijk voor meer informatie over het voeren van DGO in Bijlage XIII B van de CAO PO 2019 –2020.
Op grond van de CAO PO is de werkgever verplicht voor 1 november 2020 zijn functiegebouw te actualiseren voor de functies in de categorieën directie en onderwijsondersteunend personeel (OOP).
De werkgever moet overwegen of nieuwe functiebeschrijvingen nodig zijn. Zo ja, dan wordt besloten welke functiebeschrijvingen worden gehanteerd. De werkgever kan kiezen voor de voorbeeldfuncties uit de CAO PO of zelf functies laten beschrijven door een SPO-gecertificeerde adviseur. Hierbij kunnen de voorbeeldfuncties als basis dienen voor het beschrijven en waarderen van de werkzaamheden door de SPO-gecertificeerde adviseur.
De functiebeschrijving is de basis voor de waardering. Dit betekent dat eerst kritisch moet worden bekeken of de opgedragen werkzaamheden juist zijn weergegeven in de beschrijving. Als dat zo is, dan is de volgende stap om na te gaan of de waardering juist is op basis van deze functiebeschrijving. Als de waardering juist is, dan volgt daar automatisch een inschaling uit in een A- of D-schaal.
Als een adjunct-directeur of directeur het besluit van het schoolbestuur over welke functiebeschrijving en -waardering van
toepassing is heeft ontvangen en hij is het er niet mee eens, staat de mogelijkheid van bezwaar open. Heeft het bestuur een interne bezwarencommissie, dan dient het bezwaar daar te worden ingediend.
Is deze er niet, dan kan hij bij de externe bezwarencommissie terecht. Een werkgever is in ieder geval verplicht aangesloten bij een landelijke externe bezwarencommissie, waarbij de adjunctdirecteur of directeur zijn bezwaar kan indienen.
De adjunct-directeur of directeur kan bezwaar maken tegen de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken en/of tegen de waardering van zijn functie. Het bezwaar bij de interne bezwarencommissie moet worden ingediend binnen zes weken, te rekenen vanaf de dag dat het besluit is ontvangen.
De interne bezwarenprocedure is opgenomen in Bijlage V van de CAO PO 2019-2020. Het bezwaar bij de externe bezwarencommissie moet worden ingediend binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na de dag waarop het besluit waartegen de adjunct-directeur of directeur bezwaar wil maken is verzonden of uitgereikt. Indien binnen deze zes weken geen bezwaar wordt gemaakt, dan staan de beschrijving en waardering vast.
Indien bezwaar is gemaakt bij de bezwarencommissie, wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren.
Daarna vindt een hoorzitting bij de bezwarencommissie plaats.
Tijdens de hoorzitting kunnen werknemer en werkgever nog een toelichting geven op hun standpunt en zal de commissie vragen stellen om een goed beeld van het geschil te krijgen. De commissie toetst of de werkgever in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen waartegen het bezwaar is gericht. De interne bezwarencommissie brengt een advies uit aan de werkgever op basis waarvan de werkgever een nieuw besluit neemt. De adjunct-directeur of directeur kan na het doorlopen van de interne bezwarenprocedure tegen het besluit nog in bezwaar bij de externe bezwarencommissie.
De externe bezwarencommissie doet een uitspraak die bindend is voor werkgever en werknemer.
Leden van de AVS kunnen juridische ondersteuning krijgen om bezwaar te maken tegen de nieuwe functiebeschrijving en/of -waardering.
Heeft u vraagtekens bij de beschrijving en/of waardering, neem dan eerst contact op met de AVS Helpdesk.
In Hoofdstuk 5 van de CAO PO 2019-2020 is bepaald dat iedere functie beschreven moet zijn en opgenomen moet worden in het functiehuis. Het functiehuis heeft de instemming nodig van de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad.
Voor de directiefuncties en voor de functies van het onderwijsondersteunend personeel is bepaald dat deze voor 1 augustus 2020 geactualiseerd moesten worden. In verband met de coronacrisis is door de sociale partners (PO-Raad en de vakbonden, waaronder de AVS) besloten om voor de actualisering uitstel te verlenen tot uiterlijk 1 november 2020.
Voor de directiefuncties zijn vanaf 1 januari 2020 nieuwe salarisschalen van toepassing. Deze zijn uiterlijk per 1 augustus 2020 ingevoerd. Als het gesprek over de actualisering van de functie na 1 augustus 2020 plaatsvindt, dan geldt dat het salaris in de nieuwe schaal met terugwerkende kracht wordt uitgevoerd. Bij het onderwijsondersteunend personeel geldt dat als er door de actualisering een hogere inschaling van toepassing is, het salaris in de nieuwe schaal ook uiterlijk met terugwerkende kracht per 1 augustus 2020 wordt ingevoerd. Is door de actualisering een lagere inschaling van toepassing, dan geldt een salaris- en salarisperspectiefgarantie. Toekomstige salarisverhogingen worden daarin meegenomen. Een en ander wordt vastgelegd in een addendum, behorende bij de arbeidsovereenkomst.
De oude salarisschalen voor directiefuncties zijn per 1 augustus 2020 vervallen. Ook is de directietoelage vanaf die datum vervallen, omdat deze is verwerkt in de nieuwe salarisschalen.
Het geboorteverlof valt in drie delen uiteen. Allereerst heeft de partner verlof bij de bevalling van de echtgenote.
Na de bevalling van de echtgenote heeft de partner recht op bevallingsverlof
voor eenmaal de arbeidsduur per week gedurende een tijdvak van vier weken, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling.
Voorbeeld: echtgenote bevalt op 1 juni 2020. De werktijdfactor van de partner is 0,8. Dat komt overeen met 32 uur. Deze 32 uur kan hij/zij in een periode van vier weken na 1 juni 2020 als verlof opnemen.
Per 1 juli 2020 heeft de partner bovendien recht op aanvullend verlof, nadat hij/zij het ‘standaard’ geboorteverlof tijdens/na de bevalling heeft opgenomen. Het aanvullend geboorteverlof bedraagt ten hoogste vijf gehele weken, gebaseerd op de arbeidsduur per week. Het dient opgenomen te worden binnen zes maanden, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling. Partners hebben recht op aanvullend geboorteverlof als het kind op of ná 1 juli 2020 geboren wordt. Als zij hiervan gebruik willen maken, moeten zij dit minimaal vier weken van tevoren schriftelijk bij de werkgever kenbaar maken.
In alle gevallen geldt dat het salaris voor 100 procent wordt doorbetaald.
Iedere werknemer is zelf verantwoordelijk voor de eigen professionalisering. Hij of zij maakt jaarlijks afspraken met de leidinggevende over de eigen professionalisering. Deze afspraken worden vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan. Hiervoor is 83 uur op jaarbasis beschikbaar.
Facilitering leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel
Leerkrachten en onderwijsondersteunend personeel hebben recht op twee klokuren per werkweek (deeltijd naar rato) voor hun professionele ontwikkeling. Ook hebben zij recht op 500 euro per jaar (deeltijd naar rato) om invulling te geven aan zijn/haar professionalisering. Voor de jaren 2020 en 2021 is dit bedrag verhoogd naar 600 euro.
Facilitering directielid
Een directielid heeft, naast de bestaande scholingsbudgetten, recht op een individueel professionaliseringsbudget van 3.000 euro per jaar. Voor de jaren 2020 en 2021 is dit bedrag verhoogd tot 3.100 euro. Dit budget wordt in overleg met de werkgever ingezet in de vorm van studieverlof en/of studiekostenvergoeding. Het budget kan ook worden besteed aan andere professionaliseringsactiviteiten.
Het directielid kan het professionaliseringsbudget in overleg met de werkgever gedurende maximaal drie jaar sparen. Is het budget binnen vier jaar niet besteed, dan zal dit worden toegevoegd aan het algemene scholingsbudget. In het jaarlijkse functionerings- en/of beoordelingsgesprek worden de besteding van het scholingsbudget en de opgedane kennis en vaardigheden besproken.
Het directielid moet zich inschrijven in het Schoolleidersregister PO (artikel 9.7). De werkgever faciliteert dit door de registratiekosten te vergoeden.
Artikel 5.6 lid 8 van de CAO PO 2019-2020 gaat over het behoud van het huidige salaris (inclusief toelagen), het uitzicht op hogere periodieken en toekomstige indexatie, volgens de oude inschaling. Lid 8 is van toepassing als de nieuwe functiebeschrijving en de daaraan gekoppelde inschaling tot een lager salaris of tot een lager uitzicht leiden. Hierover worden voor 1 augustus 2020 (inmiddels verlengd tot 1 november 2020) afspraken gemaakt. Deze afspraken moeten worden vastgelegd in een addendum, behorende bij de arbeidsovereenkomst.
Daarbij is het volgende van belang. De huidige salarisschalen AB t/m AE en DA t/m DE komen per 1 augustus 2020 te vervallen. Ook de bepalingen over de directietoelage vervallen per 1 augustus 2020. Uiterlijk per 1 augustus 2020 zijn de nieuwe salarisschalen A10 t/m A13 en D11 t/m D15 van toepassing. In de nieuwe D11 t/m D13-schalen is de directietoelage verwerkt. Dat betekent dat voor deze schalen – om een goede inpassing te realiseren – de directietoelage van € 339,46 omgezet moet worden, omdat over dit bedrag nu geen vakantie-, eindejaars- en levensloopuitkering wordt berekend. De uitbetaling van de vakantie- en eindejaarsuitkering vindt een keer per jaar plaats. Het verschil is dus niet weg, maar wordt in een later stadium weer rechtgetrokken. De levensloopuitkering vindt maandelijks plaats. De uitkomst van de omzetting is € 294,95 bij een voltijdsbetrekking.
In onderstaand schematisch overzicht is voor de berekening van het verschil een vergelijking gemaakt tussen de oude en nieuwe inschaling. Het addendum bij de arbeidsovereenkomst kan er dan als volgt uit zien, met als voorbeeld een directeur in de salarisschaal DC+: Op basis van zijn nieuwe functiebeschrijving – een aangepaste voorbeeldfunctie – die opnieuw gewaardeerd is door een gecertificeerd adviseur FUWA, komt de inschaling uit op de D13-schaal. Het maximumbedrag van deze schaal is lager in vergelijking met de DC+-schaal. De betreffende directeur is op regel 14 ingeschaald. Als ingangsdatum geldt 1 mei 2020.
Datum | Salaris DC+ | Toelage | Totaalbedrag | Nieuwe inschaling (naasthoger) | Verschil |
1 mei 2020 | € 5.355 (regel 14) |
€ 294,95* | € 5.649,95 | € 5.787 | + € 137,05 |
1 augustus 2020 | € 5.472 (regel 15) |
€ 294,95* | € 5.766,95 | € 5.990 | + € 223,05 |
1 augustus 2021 | € 5.591 (regel 16) |
€ 294,95* | € 5.885,95 | € 5.990 | + € 104,05 |
1 augustus 2022 | € 5.707 (regel 17) |
€ 294,95* | € 6.001,95 | € 5.990 | – € 11,95 |
1 augustus 2023 | € 5.823 (regel 18) |
€ 294,95* | € 6.117,95 | € 5.990 | – € 127,95 |
* omdat in de nieuwe salaristabellen het vakantiegeld, de eindejaars- en levensloopuitkering is verwerkt, vindt een correctie plaats. Het verschil is niet weg, omdat het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering een keer per jaar worden uitgekeerd en de levensloop maandelijks.
Aan de hand van dit voorbeeld geldt per 1 augustus 2022 een salarisgarantie van € 11,95 per maand en per 1 augustus 2023 een salarisgarantie van € 127,95 per maand.