– Bijzondere en aanvullende bekostiging via de lumpsum beperkt de administratieve lasten ten opzichte van bijvoorbeeld een subsidie waarvoor scholen een aanvraag moeten indienen.
– Als normatieve Rijksbijdrage zijn de middelen voor de arbeidsmarkttoelage geen onderwerp van een specifieke (accountants)controle. Niet of anders bestede middelen kunnen niet worden teruggevorderd.
– Personeelsleden kunnen op de website inzien of extra bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage is toegekend aan de vestiging waar hij/zij werkzaam is. De PGMR in het primair onderwijs en de PMR in het voortgezet onderwijs moet vervolgens instemmen met de hoogte van de arbeidsmarkttoelage. Op die wijze wordt verwacht dat het onderwijspersoneel het niet laat gebeuren dat deze extra middelen ergens anders terecht komen.
– Om de inzet van de middelen en de effectiviteit te volgen, laat OCW een monitorings- en evaluatieonderzoek uitvoeren.
– De bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage is bedoeld om tijdens het Nationaal Programma Onderwijs het werk op scholen met een groter risico op onderwijsachterstanden aantrekkelijker te maken. Om op die wijze het herstel van kansengelijkheid te bevorderen.
– Daarom is het de bedoeling dat de bekostiging wordt besteed aan een extra beloning voor al het personeel op die vestigingen waarvoor het schoolbestuur de extra bekostiging ontvangt voor een arbeidsmarkttoelage. Op de website van het NP Onderwijs is op te zoeken welke vestigingen dit zijn.
– Het is niet de bedoeling dat de middelen gaan naar personeel op vestigingen waarvoor OCW géén extra bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage heeft toegekend of naar andere doelen. Dit wordt geïllustreerd met het volgende voorbeeld:
Voorbeeld 1: Een schoolbestuur heeft twee vestigingen in dezelfde (achterstands)wijk. De ene vestiging komt in aanmerking voor extra bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage, de andere niet. Elke vestiging geeft les aan een verschillende groep leerlingen. Het is niet de bedoeling dat het schoolbestuur de extra bekostiging voor de toelage verdeelt over beide vestigingen.
-Het bevoegd gezag kan met instemming van de PGMR in het primair onderwijs en de PMR in het voortgezet onderwijs in specifieke situaties ervoor kiezen het bedrag net iets anders te verdelen over haar vestigingen. Doordat bekostiging op basis van het aantal fte niet mogelijk is, kan het immers voorkomen dat de arbeidsmarkttoelage niet optimaal aansluit bij een specifieke vestiging en haar personeel.
Voorbeeld 2: Een schoolbestuur heeft twee vestigingen. Beide vestigingen komen in aanmerking voor extra bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage: de ene kan met het verstrekte geld een toelage van 6% toekennen, de andere een toelage van 10%. Als de PGMR in het primair onderwijs en de PMR in het voortgezet onderwijs instemt, kan het schoolbestuur 8% toekennen aan beide vestigingen die in aanmerking komen voor de arbeidsmarkttoelage.
Voorbeeld 3: Een schoolbestuur heeft twee vestigingen in hetzelfde gebouw. De ene vestiging komt in aanmerking voor extra bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage, de andere niet. Personeel op beide vestigingen werkt met dezelfde groep leerlingen. Als de PGMR in het primair onderwijs en de PMR in het voortgezet onderwijs instemt, kan het schoolbestuur de extra bekostiging voor de toelage verdelen over beide vestigingen.
In het voortgezet onderwijs voert het bestuur overleg met de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad (PMR), op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel g, van de Wet medezeggenschap op scholen. Als binnen uw schoolbestuur meerdere vestigingen voor voortgezet onderwijs in aanmerking komen voor de toelage, kan het zijn dat de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (PGMR) bevoegd is. Het bestuur betrekt de PGMR als er sprake is van een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang voor alle scholen of een meerderheid van de scholen (artikel 16, eerste lid, van de Wet medezeggenschap op scholen). Wanneer dat in het voortgezet onderwijs het geval is, hangt af van de specifieke situatie binnen het schoolbestuur.
– In het primair onderwijs voert het schoolbestuur dit overleg met het personeelsdeel van de gemeenschappelijke medezeggenschap (PGMR). Dit is zo geregeld in de CAO PO 2019 – 2020, artikel 6.15.
– Het is waardevol het goede gesprek over de inzet en verdeling van de toelage ook breder te voeren in de omgeving van de vestigingen die behoren tot de 15% (bijvoorbeeld met de PMR van deze vestigingen).
– Het schoolbestuur krijgt voor personeel op vestigingen met het grootste risico op onderwijsachterstanden extra bekostiging voor een arbeidsmarkttoelage. Dit doet het meeste recht aan het doel om de kansengelijkheid te bevorderen.
– De basis voor de verdeling is de relatieve achterstandsscore of het relatief hoogste aantal CUMI-leerlingen per vestiging. Deze indicatoren worden al gebruikt voor het verdelen van het geld voor onderwijsachterstanden. Scholen met een groter risico op onderwijsachterstanden krijgen namelijk meer geld, zowel binnen de reguliere bekostiging als binnen het NP Onderwijs.
– In alle schoolsoorten wordt voor 15% van de vestigingen bekostiging ontvangen voor een arbeidsmarkttoelage. Dit geldt dus voor zowel het regulier onderwijs als het speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs.
– Niet voor alle vestigingen (met een risico op onderwijsachterstanden) is er recht op bekostiging voor de arbeidsmarkttoelage, maar uitsluitend voor de 15% vestigingen met het grootste risico op onderwijsachterstanden. Het verdelen van de middelen over een groter aantal vestigingen zou leiden tot een lagere toelage en daarmee wordt het doel van de arbeidsmarkttoelage lastiger te realiseren. Daarom is de keuze gemaakt voor een arbeidsmarkttoelage op vestigingen met een groter risico op onderwijsachterstanden, om in te zetten op herstel van kansengelijkheid voor alle leerlingen.
– De arbeidsmarkttoelage is bedoeld om tijdens het Nationaal Programma Onderwijs het werk op scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden aantrekkelijker te maken. Om op die wijze het herstel van kansengelijkheid te bevorderen.
-Alle scholen staan voor een grote opgave om leervertragingen door de coronacrisis in te halen. Op scholen met een groter risico op onderwijsachterstanden is deze uitdaging nog groter.
– Deze scholen hebben de meeste moeite met het lerarentekort: het verloop van personeel is hoger en zij krijgen vacatures moeilijker vervuld. Terwijl goed personeel juist nu hard nodig is om alle leerlingen een kans op een volwaardige toekomst te geven.
– Daarom maken we het mogelijk om middels extra bekostiging het personeel op deze scholen twee jaar extra te belonen.
De ouderorganisatie Voor werkende ouders en Ouders & Onderwijs, hebben op hun websites hierover de informatie op een rijtje gezet. Zie hiervoor https://www.voorwerkendeouders.nl/ouders-nationaal-programma-onderwijs/en https://oudersenonderwijs.nl/nieuws/vraag-antwoord-nationaal-programma-onderwijs/
Verder is er ook informatie te vinden op https://www.nponderwijs.nl/ouders
De toelage is bedoeld om medewerkers te behouden en om het voor potentiële medewerkers financieel aantrekkelijker te maken op scholen met extra uitdagingen aan de slag te gaan of te blijven. Zo draagt de toelage bij aan het voorkomen van verdergaande leervertraging bij kwetsbare leerlingen op deze scholen en het bevorderen van kansengelijkheid.
De arbeidstoelage is een van de maatregelen binnen het NP Onderwijs. Dit programma is bedoeld om de urgente problematiek aan te pakken die als gevolg van corona is ontstaan. Dit vraagt om maatregelen op korte termijn. Daarom heeft het kabinet voor 2,5 jaar middelen beschikbaar gesteld. In het voorjaar van 2022 vindt een tussentijdse evaluatie van het gehele programma plaats. Het is aan een volgend kabinet om zo nodig een vervolg te geven aan het NP Onderwijs.
De vraag naar onderwijspersoneel is groter dan het aanbod. De mate waarin dit wordt ervaren verschilt per regio maar ook tussen vestigingen. Vestigingen met een uitdagende leerlingpopulatie hebben meer moeite personeel te vinden en te behouden dan andere vestigingen. Vacatures worden er moeilijker vervuld, het verloop en het percentage leraren dat een school verlaat voor een andere school zijn er hoger dan gemiddeld.
Met de toelage wil de minister dit probleem aanpakken en komen tot een gelijkere verdeling van het personeel. De toelage is dus met name bedoeld om personeel op deze ‘moeilijke’ vestigingen te behouden. Dit beantwoordt aan de signalen van scholen over het risico dat het NP Onderwijs de problematiek voor deze scholen zou kunnen verergeren in plaats van verbeteren.
In een speciale informatietool ziet u of uw vestiging in aanmerking komt voor extra bekostiging, en welk bedrag uw vestiging dan krijgt.
Primair onderwijs
In het reguliere basisonderwijs komt 15% van de vestigingen met de hoogste achterstandsscore op basis van de CBS-indicator po in aanmerking voor de bijzondere bekostiging. In het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs gaat het om 15% van de vestigingen met de hoogste CUMI-cijfers per leerling.
Voortgezet onderwijs
In het voortgezet onderwijs komt 15% van de praktijkonderwijs(pro)-vestigingen en 15% van de overige vo-vestigingen met de hoogste achterstandsscore op basis van de CBS-indicator vo in aanmerking voor de aanvullende bekostiging.
Ja. 53 vestigingen waar een ISK, EOA of AZC is gevestigd zijn apart meegenomen, naast de geselecteerde 15% pro-vestigingen en 15% overige vo-vestigingen. Al deze 53 vestigingen vallen namelijk conform de CBS-systematiek onder de 15% vestigingen met de relatief hoogste achterstandsscores.
De leraar/werknemer kan terecht bij het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad, de P(G)MR. De P(G)MR heeft instemmingsrecht op het vaststellen van de regeling van de toelage.
Het is aan de werkgever om, met instemming van het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad, de P(G)MR, invulling te geven aan de arbeidsmarkttoelage. Het uitgangspunt is dat al het personeel binnen de aangewezen vestigingen in aanmerking komt voor een toelage. Het kan zijn dat het percentage per vestiging verschilt, maar voor elke vestiging is een toelage van minimaal 5% en gemiddeld 8% van de bruto beloning naar verwachting realiseerbaar. Als de toelage succes heeft en er substantieel meer personeel bijkomt kan dit effect hebben op de hoogte van het toelagepercentage.
De arbeidsmarkttoelage kan per vestiging verschillen, omdat ze mede afhankelijk is van het aantal werknemers in verhouding tot het aantal leerlingen op de vestiging en de inkomensniveaus. Het schoolbestuur maakt afspraken met het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad over de verdeling en de inzet van de middelen.
De toelage wordt uitbetaald aan het personeel nadat het schoolbestuur afspraken heeft gemaakt met het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad. Wanneer dit gebeurt, kan per vestiging verschillen. Werkgevers kunnen de toelage met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2021 aan het personeel toekennen.
De toelage stopt in juli 2023. De middelen voor de toelage zijn beschikbaar in de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023, als onderdeel van het NP Onderwijs. Het is aan een volgend kabinet om een eventueel vervolg te geven aan het NP Onderwijs.
De sociale partners (werkgeversverenigingen en vakbonden) hebben geen akkoord gesloten over een cao-afspraak. Volgens hen is een cao-afspraak niet nodig en biedt de regelgeving al een mogelijkheid voor scholen om een toelage uit te keren. Er is een ondersteunende richtlijn van de PO-Raad en de VO-raad voor scholen, het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschap en werkgevers.
De hoogte van het bedrag hangt af van het aantal leerlingen. Hiermee sluiten we aan bij de bestaande bekostigingssystematiek en ons onderwijsstelsel, waarin bijvoorbeeld de leerling-leraarratio niet wordt voorgeschreven. Bekostiging op basis van het aantal fte is daardoor niet mogelijk, ook omdat wij niet beschikken over betrouwbare gegevens over onderwijspersoneel. Dat is wel het geval met (door de accountant gecontroleerde) leerlingaantallen. De hoogte van de arbeidsmarkttoelage voor het personeel kan daardoor tussen vestigingen iets verschillen, omdat er tussen vestigingen verschillen kunnen zijn in de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal personeelsleden en inschaling van personeelsleden. Zo krijgen scholen met grotere klassen (relatief meer leerlingen) meer middelen voor een arbeidsmarkttoelage.
Met de beschikbare middelen kan een toelage van gemiddeld 8% (en minimaal 5%) worden gerealiseerd. We accepteren deze verschillen, omdat ze horen bij een bekostiging per leerling en een stelsel waarin bijvoorbeeld de leerling-leraarratio niet wordt voorgeschreven.
Werkgevers ontvangen gemiddeld 8% extra op de aan de vestiging toegerekende (genormeerde) personele bekostiging. Van de personele bekostiging wordt onder meer het salaris betaald, maar ook andere zaken rond personeels- en arbeidsmarktbeleid.
De werknemer kan terecht bij het schoolbestuur en het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad, de P(G)MR.
Het gaat hier om middelen voor een toelage op het salaris. Dat is een arbeidsvoorwaarde. De arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zijn gedecentraliseerd. Het gesprek over arbeidsvoorwaarden wordt gevoerd tussen werkgever en werknemers (bestuur en personeelsdeel van de medezeggenschapsraad). Daarom kan OCW niet centraal bepalen hoe hoog en voor wie de toelage bestemd is.
Het bestuur kan de toelage niet eenzijdig vaststellen. Als het bestuur een besluit neemt over de toelage zonder de instemming van het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad, dan is het besluit nietig (artikel 32, derde lid, van de Wet medezeggenschap op scholen). De medezeggenschapsraad moet wel binnen zes weken na het besluit een beroep doen op de nietigheid. Als de medezeggenschapsraad niet instemt met de regeling over de toelage, kan het bestuur ook de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (LCG WMS) vragen een besluit te nemen.
Het is uiteindelijk aan de vestiging om, met instemming van het personeelsdeel van de medezeggenschap, invulling te geven aan de middelen voor de arbeidsmarkttoelage. Het uitgangspunt bij het verstrekken van de middelen is wel dat voor elk personeelslid, ongeacht functie, een gelijk toelagepercentage van minstens 5% en gemiddeld 8% van de bruto beloning gerealiseerd kan worden.
Het uitgangspunt bij het verstrekken van de middelen is dat voor elk personeelslid een gelijk toelagepercentage van minstens 5% van de bruto beloning gerealiseerd kan worden. Goed onderwijs vereist namelijk een goed en stabiel team, van ondersteuners, leraren en schoolleider(s).
Het moment van uitkeren van de toelage is vrij. Het maandelijks uitkeren van de toelage sluit beter aan bij de gedachte om personeel gedurende de periode dat de toelage wordt gegeven aan te trekken en te behouden. Een jaarlijkse toelage sluit wellicht beter aan bij de tijdelijkheid ervan.
De beschikking wordt naar verwachting uiterlijk in november 2021, op basis van de definitieve leerlingtelling van 1 oktober 2020, ontvangen.
De eerste betaling is ook in november 2021. Het bestuur ontvangt dan 5/12e deel van het bedrag. In deze maand wordt de bekostiging voor de maanden augustus tot en met december van het jaar 2021 uitbetaald.
Uiterlijk februari 2022 volgt een tweede betaling voor 7/12e deel. Het bestuur ontvangt dan de bekostiging voor de maanden januari tot en met juli 2022.
Voor het schooljaar 2022-2023 geldt een vergelijkbare cyclus.
Vestigingen met relatief veel leerlingen met risico op onderwijsachterstand krijgen extra middelen voor een arbeidsmarkttoelage. De selectie van deze vestigingen gebeurt aan de hand van verschillende indicatoren. Voor het reguliere basis- en voortgezet onderwijs is dat de CBS-indicator voor het risico op onderwijsachterstanden. Voor speciale scholen voor basisonderwijs en voor scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de CUMI-indicator gehanteerd. 15% van de vestigingen met de hoogste achterstandsscore en 15% van de vestigingen met het hoogste CUMI-cijfer per leerling ontvangen extra bekostiging.
Op vestigingen met een uitdagende leerlingpopulatie zien we dat vacatures moeilijk worden vervuld en het verloop hoger is dan gemiddeld. Het percentage switchers (leraren die een school verlaten voor een andere school) is hoger, maar ook de uitstroom van leraren (<59 jaar) uit het beroep is hoger op scholen met een hogere gewogen achterstandsscore. Ook zien we dat, hoewel de leerling-leraar ratio nog steeds lager ligt bij scholen met een hogere gewogen achterstandsscore, de ontwikkeling in de leerling-leraar ratio op deze scholen ongunstiger is geweest over de laatste vijf jaar (2016-2020).
Het bedrag is afhankelijk van het aantal leerlingen op de vestiging(en) waarvoor u in aanmerking komt voor een arbeidsmarktoelage:
Primair onderwijs
– Vestigingen van basisscholen met minder dan 145 leerlingen: een vast bedrag van € 523,80 per leerling, en daarbovenop een bedrag van € 17.333,45 met aftrek van € 119,96 per leerling.
– Vestigingen van basisscholen met 145 leerlingen of meer: € 523,80 per leerling.
– Vestigingen van speciale scholen voor basisonderwijs: € 1.054,18 per leerling.
– Vestigingen van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs: € 2.215,12 per leerling.
Voortgezet onderwijs
– Pro-vestigingen: € 748,67 per leerling.
– Overige vestgingen van scholen in het voortgezet onderwijs: € 607,17 per leerling.
Ja. In de beschikking die u krijgt, vindt u informatie over mogelijkheden tot bezwaar en beroep.
Ja, voorfinanciering is mogelijk.
De middelen zijn uitsluitend en volledig bedoeld voor een arbeidsmarkttoelage. Over de inzet van de middelen onder het personeel moet het bestuur per vestiging afspraken maken met het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschap (P(G)MR). De P(G)MR heeft instemmingsrecht op het toekennen van de toelage.
Om de inzet van de middelen en de effecten daarvan te volgen, komt er een monitorings- en evaluatieonderzoek.
De minister streeft ernaar het onderzoek zoveel mogelijk met bestaande gegevensuitvragen te doen, om de scholen zo min mogelijk te belasten met extra administratie en onderzoeksvragen of enquêtes. Aan scholen die deze middelen krijgen, zal gevraagd worden in de salarisadministratie apart gegevens bij te houden over de toelage. In de beschikking volgt nadere informatie over de wijze waarop het bestuur de toelage kunt administreren. Hierdoor wordt het mogelijk om een gedegen beeld te vormen van de voortgang en uiteindelijk de effectiviteit van de maatregel. Daarnaast gebeurt de verantwoording van de besteding van deze aanvullende en bijzondere bekostiging in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Externe inhuur mag alleen in aanvulling op en ter ondersteuning van uw eigen aanpak, en moet beperkt, tijdelijk en doelgericht zijn. Hiervoor is de Handreiking voor scholen bij inhuur van externe partijen voor het Nationaal Programma Onderwijs opgesteld.
Nee, dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Het bestuur kan, in samenspraak met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR), een deel van de middelen bovenschools op bestuursniveau inzetten, maar alleen als de medezeggenschapsraad (MR) op schoolniveau vooraf aangeeft welke deel van de schoolmiddelen daarvoor in aanmerking komt en ermee instemt dat deze middelen bovenschools worden ingezet. Over de wijze van bovenschools inzetten van de middelen heeft de GMR instemmingsrecht.
Voor het schooljaar 2022-2023 is minimaal € 500 per leerling beschikbaar. Het definitieve bedrag hangt onder andere af van de uitkomsten van de landelijke implementatiemonitor en de ontwikkeling van achterstanden die daaruit kan worden opgemaakt. Aan het begin van 2022 worden de inzet en verdeling van het beschikbare geld over de scholen herijkt. Dit gebeurt op basis van de implementatiemonitor en andere onderzoeken.
Op 17 mei 2021 werd een webinar gehouden door Sterk Medezeggenschap, met medewerking van de sociale partners, waaronder de AVS. De webinar ging in op de (mogelijk) opgelopen achterstanden en de rol van de medezeggenschap bij het Nationaal Programma Onderwijs.
Klik op deze link om het webinar terug te kijken.
Deze scholen ontvangen daarom een extra bijdrage. Hoe groter het risico oponderwijsachterstanden op de school is, hoe hoger de extra bijdrage. Zo houden we rekening met de verschillende opgaven waar scholen voor staan.
De bijdrage wordt berekend op basis van de CBS-indicator voor onderwijsachterstanden. Er wordt aangesloten bij de reeds bestaande systematiek zoals gehanteerd voor de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Per eenheid achterstandsscore krijgt uw basisschool € 251,16.
Voor speciale scholen voor basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt aangesloten bij de bestaande systematiek van de CUMI-regeling. Scholen krijgen € 548,56 per CUMI-leerling boven het aantal van 4. Ook cluster 1 en 2 lopen mee in deze bekostiging. U ontvangt het bedrag vanaf september 2021 in maandelijkse termijnen. In de eerste maand krijgt u ook de bekostiging voor augustus.
Bedrag onderwijsachterstanden Schooljaar 2021-2022 | Per achterstandsscore/ CUMI-leerling >4 | Betaalmoment |
CBS-indicator po | € 251,16 | Maandelijks vanaf september 2021 |
CUMI-regeling | € 548,56 | Maandelijks vanaf september 2021 |
Met de informatietool kunt u zien hoeveel middelen uw school voor het schooljaar 2021-2022 ontvangt vanuit het NP Onderwijs. De informatietool geeft de bedragen weer voor de aanvullende bekostiging per school (voor alle leerlingen een bedrag per leerling) en voor de middelen voor scholen met veel leerlingen met risico op onderwijsachterstand. De middelen voor nieuwkomers en samenwerkingsverbanden zijn niet opgenomen in deze informatietool. U ontvangt van DUO een Overzicht financiële beschikkingen (Ofb) van de definitieve aanvullende bekostiging. Dit kan beperkt afwijken van het totaalbedrag dat u in de tool aantreft.
Download de informatietool .
Scholen krijgen aanvullende bekostiging in de vorm van een bedrag per leerling om het schoolprogramma uit te voeren. In de tabel hieronder vindt u voor het schooljaar 2021-2022 het bedrag per leerling per schooltype en het betaalmoment. Het schooljaar loopt vanaf augustus 2021 tot en met juli 2022.
Bedrag per leerling naar schooltype Schooljaar 2021-2022 | Per leerling | Betaalmoment |
basisonderwijs | € 701,16 | Maandelijks vanaf september 2021 |
speciaal basisonderwijs | € 1.051,74 | Maandelijks vanaf september 2021 |
(voortgezet) speciaal onderwijs | € 1.402,31 | Maandelijks vanaf september 2021 |
Vanaf woensdag 30 jun 2021i staat er voor u een informatietool op de website van het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) waarmee u de aanvullende bekostiging voor uw school kunt inzien.
Download de informatietool .
In het bedrag van € 8,5 miljard is ook een bedrag opgenomen voor gemeenten en samenwerkingsverbanden om de gevolgen van corona voor de jeugd op te vangen.
Gemeenten en onderwijs staan voor de opgave om jongeren goed te laten van herstellen van de impact van corona en om hen perspectief te bieden. Hiervoor ontvangen zij steun vanuit het kabinet. In korte tijd moet er veel gebeuren. Om daarbij te helpen, heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) een stappenplan gemaakt.
Het stappenplan en bijbehorende werkbladen helpen scholen en gemeenten om tot een gezamenlijke aanpak te komen én die aanpak te verbinden aan bestaand beleid.
Het stappenplan en de werkbladen zijn te downloaden via https://www.nji.nl/nl/coronavirus/Gemeenten/Stappenplan-samenhang-corona-steunpakketten-jeugd.
Voor meer informatie:
Uitgangspunt is dat het inlopen van de leervertraging zoveel mogelijk binnen de school plaatsvindt en op basis van bewezen effectieve interventies. De leraren kennen de leerlingen, zijn deskundig en weten wat er nodig is. Voor het inhalen van de vertraging is bovendien een goede verbinding met het reguliere schoolprogramma belangrijk.
Ook is het mogelijk om bovenschools aan de slag te gaan, als dit aansluit bij het plan van de school. Dit kan in overleg met andere scholen, bijvoorbeeld binnen het samenwerkingsverband, en het schoolbestuur. En er is instemming van de medezeggenschapsraad nodig op het schoolplan.
Tot slot, mag je er als school voor kiezen om in aanvulling op de samenwerking binnen het scholennetwerk tijdelijk en doelgericht externe expertise en ondersteuning in te huren, om te helpen bij het inhalen van de opgelopen vertragingen door corona. Zoals er nu ook al op scholen externe ondersteuning gangbaar is.
De regie en de verantwoordelijkheid voor de aanpak van de vertragingen blijft bij de school. De externe hulp kan bestaan uit ondersteuning van het schoolpersoneel, extra handen in de klas of voor extra onderwijstijd en buitenschoolse activiteiten. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling de planvorming en uitvoering geheel uit te besteden. Wel kan er hulp worden ingeroepen door een extern deskundige.
Bij het inhuren van een externe partij is het belangrijk zorgvuldig te werk te gaan en specifieke, afgebakende opdrachten uit te zetten. De medezeggenschapsraad heeft hierbij adviesrecht op grond van het bepaalde in artikel 11, lid 1 onder d, Wet medezeggenschap op scholen (WMS).
Het is van belang hierbij onder andere de volgende vragen te hanteren:
– Welke expertise sluit aan bij en kan bijdragen aan het bestaande schoolbeleid en de visie van de school?
– Hoe verhoudt de inhuur zich tot de beschikbaarheid en de kwaliteit van het huidige eigen team?
– Heeft de externe partij aantoonbare kwaliteit en ervaring? Hoe gekwalificeerd is het personeel van de externe partij? ?
– Werkt de partij met bewezen effectieve methoden en materialen en worden deze extern getoetst?
– Heeft de partij meerjarige ervaring met het samenwerking met scholen? Waar blijkt dit uit? Heeft de partij bijvoorbeeld een keurmerk?
– Is van te voren helder wie de opdracht zal uitvoeren en wat zijn/haar kwaliteiten zijn en ervaring is?
– Kan de externe partij continuïteit waarborgen van dezelfde kwaliteit bij uitval of ziekte?
– Welke randvoorwaarden kunnen worden gesteld; bijvoorbeeld als het gaat om afstemming, monitoring, bijsturing, evaluatie en borging? Kan de voortgang van de leerlingen worden gemonitord via ondersteunende systemen?
– En als er contact is met leerlingen; wordt er gewerkt met vaste krachten en een VOG? Voldoet de aanbieder aan de AVG?
– Hoe wordt de opgedane kennis en ervaring gebruikt voor kennisoverdracht binnen de school?
Als deze vragen beantwoord zijn, externe hulp zorgvuldig is afgewogen en afgestemd met het personeel, kan de inzet van een extern bureau onderdeel zijn van de uitvoering van het NP onderwijs.
De Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 in verband met de openstelling van nieuwe aanvraagtijdvakken in 2021 is op 14 april 2021 gepubliceerd.
Er kan een aanvraag worden ingediend in twee perioden, te weten
a. van 15 april 2021 tot en met 2 mei 2021; of
b. indien na het aanvraagtijdvak, bedoeld onder a, het subsidieplafond, nog niet is bereikt, van 1 juni 2021 tot en met 13 juni 2021.
De regeling is hieronder te downloaden.
Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020 – 2021
De Subsidieregeling Extra hulp voor de klas is op 26 april 2021 gewijzigd. Er kan een aanvraag worden ingediend in de periode 1 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 voor het primair- en voortgezet onderwijs.
De overheid verwacht dat scholen voor de zomer van 2021 een schoolprogramma hebben gemaakt waarmee de medezeggenschapsraad heeft ingestemd. Dat schoolprogramma is gebaseerd op een analyse van de behoeften van leerlingen (de ‘schoolscan’). In het schoolprogramma zijn de gekozen maatregelen uit de menukaart beschreven. Ook informeren scholen de gemeente over de schoolscan en het schoolprogramma. Scholen beantwoordt bij het begin van het schooljaar 2021 – 2022 een aantal vragen van het ministerie van OCW. Aan het eind van het jaar leggen schoolbesturen verantwoording af in het jaarverslag.
In de brief aan scholen zijn de verschillende stappen in de tijd gezet als suggestie aan de scholen: schoolscan in april, kiezen van interventies in mei, het maken en vaststellen van de plannen in mei/juni. Het is niet verplicht om de stappen precies op deze momenten in de tijd te zetten. Scholen gaan zelf over hoe ze deze stappen tot aan de zomervakantie zetten.
Het ministerie van OCW heeft een lijst met Q&A’s uitgebracht over het Nationaal Programma Onderwijs. Deze lijst is hier te downloaden.
Er is een stappenplan voor een schoolanalyse opgesteld.
In zijn brief van 23 maart 2021 heeft de minister van OCW aangegeven welke activiteiten er naar aanleiding van het Nationaal Programma Onderwijs wordt verwacht.
De activiteiten zijn:
verwacht wordt dat een zogenaamde ‘schoolscan’ wordt uitgevoerd. Dit is een probleem- en behoefteanalyse op leerling- en schoolniveau op basis waarvan vervolgens een beredeneerde en onderbouwde keuze gemaakt kan voor passende interventies. De analyse richt zich op de leerontwikkeling, sociale ontwikkeling en welbevinden van leerlingen, bijvoorbeeld door te kijken naar de thuissituatie en ondersteuning die leerlingen daar krijgen. Het betreft niet alleen taal en rekenen maar alle leergebieden zoals ook Mens en Maatschappij of Kunst en Cultuur.
De scan geldt voor alle leerlingen, dus ook voor de thuiszitters die onder de verantwoordelijkheid van de school vallen. Ook dient met de schoolscan bekeken te worden wat leraren nodig hebben om leerlingen zo goed mogelijk te ondersteunen of welke externe expertise nodig is.
Het maken van een scan is verplicht, evenals het hierover op hoofdlijnen aan OCW te rapporteren. Gevraagd wordt om de gemeente over de analyse van de opgelopen vertragingen te informeren, zodat gemeenten al vroegtijdig kunnen nadenken over welke aanvullende onderwijsprogramma’s, begeleiding of kennis zij ter ondersteuning voor scholen kunnen bieden.
verwacht wordt dat de ouders actief betrokken worden bij de analyse en dat de uitkomsten en bevindingen over individuele leerlijnen worden gedeeld met leerling en ouders en zij worden betrokken bij de vraag wat een passend vervolgtraject is.
Plan van aanpak: op basis van de uitkomsten van de schoolscan, moet een plan voor een aanpak op school gemaakt worden. Voor deze aanpak dient gekozen te worden uit een lijst van interventies, die als een soort ‘menukaart’ in april 2021 beschikbaar komt op de website.
De gekozen interventies worden vervolgens verwerkt in een ‘schoolprogramma’. Dit kan een addendum op het schoolplan zijn. Hiervoor gelden enkele randvoorwaarden zoals: beschrijving van conclusies uit de scan, doelstellingen die hieruit voortvloeien, en de gekozen aanpak. Dit schoolprogramma is het plan van aanpak voor de inzet van de interventies en de financieringsverantwoording daarvan in de schooljaren 2021 – 2022 en 2022 – 2023, inclusief duurzame borging van de resultaten van die inzet in de periode daarna.
Het schoolprogramma bevat bovendien afspraken over de monitoring van de uitvoering en de resultaten op schoolniveau. Ook de medezeggenschapsraad moet betrokken worden, om te komen tot een breed gedragen pakket aan maatregelen die passen bij uw school.
Het schoolprogramma is het resultaat van overleg tussen alle betrokkenen in de school en wordt na instemming van de medezeggenschapsraad vastgesteld en bij voorkeur gepubliceerd op internet.
het is cruciaal is dat schoolteams worden betrokken bij de te maken keuzes voor het schoolprogramma.
Samenwerking gemeenten: ook kunnen gemeenten u vanuit hun verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg op het mentale en sociaal-emotionele vlak helpen of samenwerking tussen besturen en scholen faciliteren, en indien nodig het contact met de ouders leggen.
Een goede samenwerking tussen alle partijen in de regio zorgt voor een breed integraal aanbod voor leerlingen.
voor het schooljaar 2021-2022 is nu de inschatting dat voor de ondersteuning aan scholen voor de inzet van de gekozen interventies een bedrag van 700 euro per leerling beschikbaar is. Dit geldt voor leerlingen in het primair en het voortgezet onderwijs. Dit bedrag per leerling is een indicatie, om voorlopig vanuit te gaan. Hierin is de hogere bijdrage voor scholen met veel leerlingen met een hoger risico op vertragingen nog niet meegenomen en is geen onderscheid gemaakt tussen verschillende schooltypen.
Uiterlijk in juni komt er meer duidelijkheid over het definitieve bedrag per leerling.
Het kan natuurlijk voorkomen dat middelen in het ene kalenderjaar worden ontvangen om in het volgende kalenderjaar te worden ingezet. Door een uitspraak van de Raad van de Jaarverslaggeving is het mogelijk om die middelen te verantwoorden als een specifieke post waardoor deze niet in de reserves belanden.
het hele proces van scan tot en met programma is een samenspel van alle betrokkenen binnen het bestuur en scholen. Hierbij ligt de formele verantwoordelijkheid voor de formatieve, financiële en inhoudelijke gevolgen op het gebied van onderwijskwaliteit bij het bestuur. Het bestuur ontvangt het geld en legt hierover verantwoording of via het jaarverslag. Tegelijkertijd ligt de regie op schoolniveau.
Er wordt van het schoolbestuur verwacht dat zij jaarlijks via het jaarverslag verantwoording aflegt over de uitvoering en resultaten van het schoolprogramma en de besteding van de middelen. Het bestuur verantwoordt zich in het jaarverslag (XBRL) over de gemaakte keuzes van de inzet van de middelen. Via XBRL geeft het schoolbestuur globaal aan welk deel van de middelen aan welke geaccepteerde interventie uit het keuzemenu is besteed. Ook geeft het schoolbestuur via XBRL aan dat het plan om leervertragingen van leerlingen in te halen op instemming van de medezeggenschapsraad kan rekenen.
Neem contact op met de AVS Helpdesk
De telefonische helpdesk van de AVS is er voor alle professionele vragen die je in je dagelijkse werk tegenkomt. Je krijgt direct een deskundige medewerker aan de lijn die je vraag beantwoordt of ervoor zorgt dat je binnen één werkdag teruggebeld wordt. Deze adviesdienst is voor leden gratis.
Vermeld altijd je lidmaatschapsnummer als je contact opneemt met de Helpdesk
030-2361010 of stuur een e-mail naar helpdesk@avs.nl
Meer informatie over de AVS Helpdesk en openingstijden
Op 23 maart 2021 heeft de minister van Onderwijs via zijn brief bekend gemaakt hoe de uitvoering van het Nationaal Onderwijs Programma er uit gaan zien.
Bij deze brief is ook een tijdlijn meegezonden.
Verder vindt via de link rijksoverheid.nl/nationaalprogrammaonderwijs de actualisatie plaats van het proces.
De brief en de tijdlijn zijn hieronder te downloaden.
Neem contact op met de AVS Helpdesk
De telefonische helpdesk van de AVS is er voor alle professionele vragen die je in je dagelijkse werk tegenkomt. Je krijgt direct een deskundige medewerker aan de lijn die je vraag beantwoordt of ervoor zorgt dat je binnen één werkdag teruggebeld wordt. Deze adviesdienst is voor leden gratis.
Vermeld altijd je lidmaatschapsnummer als je contact opneemt met de Helpdesk
030-2361010 of stuur een e-mail naar helpdesk@avs.nl
Meer informatie over de AVS Helpdesk en openingstijden
Dossiers kon niet gevonden worden.