Uitgelicht Nieuwsbericht
Schooladvies kan 2 weken later en eindtoets gaat door
Vanwege de lockdown krijgen scholen twee weken langer, tot 15 maart, de tijd om hun schooladvies vast te stellen. Het ministerie van OCW benadrukt groep...
Vanwege de lockdown krijgen scholen twee weken langer, tot 15 maart, de tijd om hun schooladvies vast te stellen. Het ministerie van OCW benadrukt groep...
Minister Slob heeft op 2 maart 2018 de Regeling vaststelling schoolvakanties 2019 – 2022 gepubliceerd.
Ook in deze regeling blijft het voor het primair onderwijs mogelijk om een meivakantie van meer dan één week in te roosteren.
In het voortgezet onderwijs kunnen naast de centraal vastgestelde zomervakantie (zes weken), kerstvakantie (twee weken) en meivakantie (één week) nog twee vakantieweken (tien vakantiedagen) worden ingepland.
Het overzicht ziet er als volgt uit:
Schooljaar 2019 – 2020
Soort vakantie: | Regio: | Vakantieperiode: |
Herfstvakantie (po en vo) | Zuid | 12 oktober t/m 20 oktober 2019 |
Noord/Midden | 19 oktober t/m 27 oktober 2019 | |
Kerstvakantie (po en vo) | Alle regio’s | 21 december 2019 t/m 5 januari 2020 * |
Voorjaarsvakantie (po en vo) | Noord | 15 februari t/m 23 februari 2020 |
Zuid/Midden | 22 februari t/m 1 maart 2020 | |
Meivakantie (po en vo) | Alle regio’s | 25 april t/m 3 mei 2020 * |
Zomervakantie (po en vo) | Noord | 4 juli t/m 16 augustus 2020 * |
Midden | 18 juli t/m 30 augustus 2020 * | |
Zuid | 11 juli t/m 23 augustus 2020 * |
Schooljaar 2020 – 2021
Herfstvakantie (po en vo) | Noord | 10 oktober t/m 18 oktober 2020 |
Midden/Zuid | 17 oktober t/m 25 oktober 2020 | |
Kerstvakantie (po en vo) | Alle regio’s | 19 december 2020 t/m 3 januari 2021 * |
Voorjaarsvakantie (po en vo) | Zuid | 13 februari t/m 21 februari 2021 |
Midden/Noord | 20 februari t/m 28 februari 2021 | |
Meivakantie (po en vo) | Alle regio’s | 1 mei t/m 9 mei 2021 * |
Zomervakantie (po en vo) | Noord | 10 juli t/m 22 augustus 2021 * |
Midden | 17 juli t/m 29 augustus 2021 * | |
Zuid | 24 juli t/m 5 september 2021 * |
Een combinatie van opleidingen onder a en d of b en d zijn ook mogelijk.
Voor studieverlof komen alleen de opleidingen in aanmerking, genoemd onder a, b of d of een combinatie van a en d of b en d.
De opleiding moet wel geregistreerd zijn in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO, via de website:
http://www.ib-groep.nl/zakelijk/HO/CROHO/Raadplegen_of_downloaden_CROHO.asp#).
Voor korte opleidingen krijgt men geen studieverlof.
Op 11 mei 2009 is een nieuwe regeling lerarenbeurs in werking getreden. In deze regeling hoeft de leraar die een meerjarige opleiding volgt, niet meer jaarlijks aan te tonen dat hij 30 ECTS heeft behaald. Hiervoor in de plaats wordt aan het eind van de toegestane studieperiode vastgesteld hoeveel studiepunten zijn behaald. De toegestane studieperiode is het aantal jaren dat men subsidie ontvangt ( maximaal 3 jaar, waarbij één jaar staat voor 30 ECTS) plus een uitloopperiode van 3 jaar (dit was 2 jaar). Een leraar, die een 3-jarige opleiding volgt, krijgt dus maximaal 6 jaar de tijd om de studie af te ronden. Als een leraar in de toegestane studieperiode het aantal punten waarvoor hij subsidie heeft ontvangen behaald heeft, hoeft hij niets terug te betalen. Al hij niet het aantal punten heeft gehaald waarvoor hij subsidie heeft ontvangen, moet hij terugbetalen. Daarbij wordt voor iedere 30 ECTS die zijn behaald één jaar op de terugbetalingsverplichting in mindering gebracht.
De verdeling van het beschikbare bedrag over de onderwijssectoren geschiedt op basis van het aantal in de onderwijssector werkzame leraren als volgt:
Als het aantal toe te kennen aanvragen voor één of meer sectoren achterblijft, worden de toe te kennen aanvragen in de andere onderwijssectoren naar evenredigheid verdeeld.
De minister verdeelt het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen voor de subsidie. Als er aanvullende gegevens gevraagd moeten worden, geldt de dag waarop de aanvullende gegevens zijn ingediend, als ontvangstdatum.
De aanvraagtermijn voor de subsidie is:
en
Er bestaat een mogelijkheid dat de minister een extra aanvraagtermijn openstelt, als het subsidieplafond in een studiejaar niet volledig is uitgeput.
Als er een meerjarige opleiding wordt gevolgd, hoeft alleen maar het eerste jaar een aanvraag ingediend te worden. Daarna wordt de beurs automatisch verlengd.
Ja. Indien een vrouwelijke medewerker ziek is als gevolg van haar zwangerschap, dan komt zij in aanmerking voor een uitkering op grond van de Ziektewet. In deze wet is het volgende bepaald:
Nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
Op grond van het Besluit Ziekte en arbeidsongeschiktheid (BZA) hebben personeelsleden recht op 100% doorbetaling gedurende het eerste ziektejaar. Daarna wordt het salaris met 30% gekort over de ziekte-uren.
Het BZA echter wordt door een Wet hogere orde overschreven in geval van een werkneemster die ziek is ten gevolge van haar zwangerschap.
De lerarenbeurs voor bachelor- en masteropleidingen -eventueel vooraf gegaan door een premaster of schakelprogramma- kan bestaan uit een beurs voor:
Voor korte opleidingen is geen beurs voor studieverlof mogelijk.
De lerarenbeurs voor korte opleidingen bestaat uit:
Het bedrag voor studiemiddelen en reiskosten is voor iedereen een vast percentage van 20% van de vergoeding voor het cursusgeld en kan niet worden verhoogd. Men hoeft geen bewijs te overleggen van de gemaakte kosten voor studiemiddelen en reiskosten.
Een leraar kan in aanmerking komen voor een lerarenbeurs als hij:
De leraar die een bachelor- of masteropleiding volgt, die
De leraar, die een korte opleiding heeft gevolgd, dient een bewijs van deelname van de opleiding binnen 2 jaar op te sturen.
Voorbeelden:
Baby wordt te vroeg geboren:
Vermoedelijke bevallingsdatum: 31 maart 2009.
Zwangerschapsverlof is ingegaan: 4 maart 2009 (4 weken van tevoren),
Kind is geboren op: 18 maart 2009.
Werkneemster heeft maar 2 weken en 1 dag zwangerschapsverlof genoten en heeft dus nog recht op 13 weken en 6 dagen bevallingsverlof. Betrokkene dient 24 juni 2009 weer te beginnen (tenzij het vakantie is).
Vermoedelijke bevallingsdatum: 13 maart 2009.
Zwangerschapsverlof zou ingaan m.i.v. 14 februari 2009 (4 weken van tevoren).
Kind is geboren op 7 februari 2009.
Werkneemster heeft nog geen zwangerschapsverlof genoten en heeft dus nog recht op 16 weken verlof. Betrokkene dient 31 mei 2009 weer te beginnen.
Baby wordt later geboren:
Vermoedelijke bevallingsdatum: 27 maart 2009.
Zwangerschapsverlof is ingegaan op 28 februari 2009 (4 weken van tevoren).
Kind is geboren op 10 april 2009.
Werkneemster heeft recht op 10 weken bevallingsverlof en 2 weken extra. Het totale zwangerschaps- en bevallingsverlof duurt in dit geval 18 weken. Betrokkene dient 4 juli weer te beginnen.
Vermoedelijke bevallingsdatum: 27 maart 2009.
Zwangerschapsverlof is ingegaan op 14 februari 2009 (6 weken van tevoren).
Kind is geboren op 10 april 2009.
Werkneemster heeft recht op 10 weken bevallingsverlof. Het totale zwangerschaps- en bevallingsverlof duurt ook in dit geval 18 weken. Betrokkene dient 20 juni 2009 weer te beginnen.
Vermoedelijke bevallingsdatum : 27 maart 2009.
Zwangerschapsverlof zou ingaan op 28 februari 2009 (4 weken van tevoren).
Werkneemster wordt 14 februari 2009 ziek (6 weken van tevoren).
Het zwangerschapsverlof gaat nu per 14 februari 2009 in.
Kind is geboren op 10 april 2009.
Werkneemster heeft recht op 10 weken bevallingsverlof. Betrokkene dient 20 juni 2009 weer te beginnen.
Het zwangerschaps- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer, behorend tot de functiecategorieën directie, onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken, dat samenvalt met de verlofperiode van de zomervakantie, zoals deze wordt vastgesteld in de Regeling spreiding zomervakanties van het ministerie van OCW, wordt voor maximaal drie weken gecompenseerd. Dit compensatieverlof wordt aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, dan wel de zomervakantie genoten, tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen. Dit is bepaald in artikel 8.2, lid 6, CAO PO.Duurt de zomervakantie t/m 16 augustus 2009 (regio noord), dan wordt 3 weken gecompenseerd.De wijze waarop de compensatie (in dagen of weken) plaatsvindt, is vrij. Hierover is in de CAO niets bepaald. De wijze waarop het compensatieverlof dient te worden berekend is het meest zuivere als je uitgaat van het aantal werkdagen.Voorbeeld:Het bevallingsverlof eindigt op 11 augustus 2009. De werknemer heeft recht op 3 weken compensatie van de zomervakantie. Vanaf de eerste schooldag (17 augustus) heeft zij recht op nog 3 weken compensatie.Voor deze compensatie kan een vervanger (of dezelfde vervanger) benoemd of aangesteld worden, die gedeclareerd kan worden bij het Vervangingsfonds.Het zwangerschapsverlof gaat in op 24 juni 2009 (4 weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum). De bevalling vindt plaats op 21 juli 2009. Deze werkneemster heeft recht op bevallingsverlof tot 14 oktober 2009. Daarnaast heeft betrokkene recht op 3 weken compensatie van de zomervakantie. Doordat er herfstvakantie is van 26 oktober t/m 30 oktober 2009, hoeft deze werknemer 11 november 2009 weer te beginnen. De periode van de herfstvakantie wordt gecompenseerd.
In het Besluit Ziekte en Arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA) staat in artikel 9 het volgende:
Voorts staat in artikel 3.1 van de Wet arbeid en zorg (Wet van 16 november 2001, staatsblad 567) het volgende:
1. De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
2. Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een aan de werkgever overgelegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
3. Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt tien achtereengesloten weken of zoveel meer als het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft bedragen.
4. Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke werknemer op grond van artikel 29a, tweede lid, van de Ziektewet ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op zwangerschapsverlof, maar dat verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij zwangerschapsverlof heeft genoten.”
De meldingsplicht staat in het eerste lid van artikel 3.3, t.w.:
“De vrouwelijke werknemer meldt aan de werkgever:
a. de dag met ingang waarvan zij het zwangerschapsverlof opneemt uiterlijk drie weken voor die dag;
b. haar bevalling uiterlijk op de tweede dag volgend op die van de bevalling.
Let wel het gaat hier over de meldingsplicht, niet over het met zwangerschapsverlof gaan.”
Er is een discrepantie tussen de vier weken genoemd in artikel 9 lid 5 BZA en de drie weken genoemd in artikel 3:3 onder a van de Wet arbeid en zorg. Wij nemen aan dat het BZA in dezen aan de Wet arbeid en zorg aangepast zal gaan worden.
Voor een beperkt aantal bestedingsdoelen mag het geblokkeerde spaarloon opgenomen worden. Deze doelen moeten dan wel in het contract dat de werkgever met de spaarinstelling is aangegaan, genoemd zijn. Het spaarloon kon al gedeblokkeerd worden voor:
– aankoop eigen huis;
– bepaalde verzekeringspremies;
– onbetaald verlof;
– start van een eigen onderneming;
– studiekosten;
– kosten kinderopvang;
– kosten procedure Erkenning verworven competenties (EVC-procedure).
Spaargelden die in verband met toegestane bestedingen worden opgenomen genieten toch de fiscale faciliteiten. Dit betekent dat het spaarloon belastingvrij blijft. Als voorwaarde geldt hier wel dat de opname moet plaatsvinden binnen zes maanden nadat de betreffende besteding heeft plaatsgevonden.
Een werknemer dient eenmaal per jaar een keuze te maken. Ieder jaar kan men dus kiezen of men wil sparen via de spaarloonregeling of wil sparen via de levensloopregeling. In één kalenderjaar kan men dus maar deelnemen aan één regeling.
In 2009 kan maximaal EUR 613,00 gespaard worden. Het is mogelijk het jaarbedrag over het jaar verdeeld te sparen, bijvoorbeeld maandelijks 1/12 (EUR 51,08), of om het jaarbedrag in één keer te sparen, bijvoorbeeld bij de uitbetaling van het vakantiegeld.
Bij het vrouwelijk onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden taken van zowel openbaar- als bijzonder primair onderwijs wordt het vakantieverlof tijdens het zwangerschapsverlof opgeschort. Zie hiervoor artikel 8.6 van de CAO POHet niet genoten vakantieverlof kan op later tijdstip worden opgenomen en vervangen worden. Dit kan gedeclareerd worden bij het Vervangingsfonds.
Personeelsleden in het onderwijs kunnen deelnemen aan de spaarloonregeling.
Met deze spaarloonregeling kan de werknemer belastingvrij een deel van zijn brutoloon sparen. Als het bevoegd gezag een contract afgesloten heeft met een bankinstelling moet het personeel vallend onder dit bevoegd gezag bij deze instelling sparen. Het bevoegd gezag beschikt dan over aanmeldingsformulieren voor deelname aan de regeling.
Daarbij moeten de volgende voorwaarden in acht genomen worden.
– De regeling moet schriftelijk zijn vastgelegd.
– Deelname aan de regeling moet openstaan voor tenminste driekwart van de werknemers.
– Deelname aan de regeling moet vrijwillig zijn.
– De gespaarde bedragen moeten op een bijzondere spaarrekening worden gestort. Deze spaarrekening moet op naam van de werknemer staan.
Er mogen geen andere bedragen op gestort worden.
– De gespaarde bedragen moeten in de regel tenminste vier jaar op de spaarrekening blijven staan.
Heeft het bevoegd gezag geen contract afgesloten, dan vraagt betrokkene bij een spaarinstelling naar keuze een speciale spaarloonrekening aan. Hij verzoekt het bevoegd gezag vervolgens (maandelijks) een bedrag op zijn salaris in te houden en dit over te maken op de opgegeven spaarloonrekening.
Voor een beperkt aantal bestedingsdoelen mag het geblokkeerde spaarloon opgenomen worden. Deze doelen moeten dan wel in het contract dat de werkgever met de spaarinstelling is aangegaan, genoemd zijn. Het spaarloon kon al gedeblokkeerd worden voor:- aankoop eigen huis;- bepaalde verzekeringspremies;- onbetaald verlof;- start van een eigen onderneming;- studiekosten;- kosten kinderopvang;- kosten procedure Erkenning verworven competenties (EVC-procedure).Spaargelden die in verband met toegestane bestedingen worden opgenomen genieten toch de fiscale faciliteiten. Dit betekent dat het spaarloon belastingvrij blijft. Als voorwaarde geldt hier wel dat de opname moet plaatsvinden binnen zes maanden nadat de betreffende besteding heeft plaatsgevonden.
Een werknemer dient eenmaal per jaar een keuze te maken. Ieder jaar kan men dus kiezen of men wil sparen via de spaarloonregeling of wil sparen via de levensloopregeling. In één kalenderjaar kan men dus maar deelnemen aan één regeling.
Personeelsleden in het onderwijs kunnen deelnemen aan de spaarloonregeling.Met deze spaarloonregeling kan de werknemer belastingvrij een deel van zijn brutoloon sparen. Als het bevoegd gezag een contract afgesloten heeft met een bankinstelling moet het personeel vallend onder dit bevoegd gezag bij deze instelling sparen. Het bevoegd gezag beschikt dan over aanmeldingsformulieren voor deelname aan de regeling.Daarbij moeten de volgende voorwaarden in acht genomen worden.- De regeling moet schriftelijk zijn vastgelegd.- Deelname aan de regeling moet openstaan voor tenminste driekwart van de werknemers.- Deelname aan de regeling moet vrijwillig zijn.- De gespaarde bedragen moeten op een bijzondere spaarrekening worden gestort. Deze spaarrekening moet op naam van de werknemer staan.Er mogen geen andere bedragen op gestort worden.- De gespaarde bedragen moeten in de regel tenminste vier jaar op de spaarrekening blijven staan.Heeft het bevoegd gezag geen contract afgesloten, dan vraagt betrokkene bij een spaarinstelling naar keuze een speciale spaarloonrekening aan. Hij verzoekt het bevoegd gezag vervolgens (maandelijks) een bedrag op zijn salaris in te houden en dit over te maken op de opgegeven spaarloonrekening.
Dit mag niet. De regeling stelt nadrukkelijk dat wanneer men in de loop van het jaar van werkgever verandert, men moet wachten met deelname aan de spaarloonregeling tot 1 januari volgend op het jaar van indiensttreding. De bij de fusie betrokken personeelsleden kunnen bij hun oude werkgever hun spaarloon volstorten vóór de fusiedatum.
In 2009 kan maximaal € 613,00 gespaard worden. Het is mogelijk het jaarbedrag over het jaar verdeeld te sparen, bijvoorbeeld maandelijks 1/12 (€ 51,08), of om het jaarbedrag in één keer te sparen, bijvoorbeeld bij de uitbetaling van het vakantiegeld.
Betrokkene mag bij de nieuwe werkgever niet meteen gaan sparen, hij was bij deze werkgever namelijk niet op 1 januari 2008 in dienst. Betrokkene kan met ingang van 1 januari 2009 bij de nieuwe werkgever deel gaan nemen aan de spaarloonregeling.Betrokkene spaart tot 1 augustus 2008 gedurende 7 maanden, in totaal € 357,56. Om toch te komen tot het maximale bedrag, kan hij bij oude werkgever zijn spaarloon over 2008 volstorten door in de maand juli € 255,44 extra te storten.
In principe moet bij gecombineerd verlof dit aansluitend opgenomen worden, tenzij zulks in redelijkheid niet van de werknemer kan worden verlangd.
Ja, ouderschapsverlof is een recht van de werknemer. De werkgever kan alleen op grond van gewichtige redenen in overleg met de werknemer het verlof op een ander tijdstip of over een andere periode dan gevraagd laten plaatsvinden.
Een werknemer heeft recht op 415 uur betaald ouderschapsverlof, of wel een kwart van de normjaartaak. De werknemer krijgt voor de uren van het betaald ouderschapsverlof 55% salaris doorbetaald. Het betaalde ouderschapsverlof kan aangevuld worden met nog 415 uur onbetaald ouderschapsverlof. Hierover ontvangt de werknemer geen salaris. De betaling van de pensioenbijdrage door de werkgever en werknemer heeft plaats alsof er geen (on)betaald verlof wordt genoten.
Een leraar kan in aanmerking komen voor een lerarenbeurs als hij:beschikt over een onderwijsbevoegdheidminimaal één jaar in dienst is bij een school die bekostigd wordt door het ministerie van OCW of LNVvoor minimaal 20% van de betrekkingsomvang belast is met les(gebonden) takengeen tegemoetkoming ontvangt op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkostengeen studiefinanciering ontvangt op de grond van de Wet studiefinanciering 2000geen lerarenbeurs heeft ontvangen in het studiejaar 2008-2009 voor een andere studie.
De lerarenbeurs voor bachelor- en masteropleidingen –eventueel vooraf gegaan door een premaster of schakelprogramma– kan bestaan uit een beurs voor:collegegeld: de werkelijke collegegeldkosten, voor de duur van de opleiding met een maximum van 3 jaar tot een maximum van € 3500,- per opleiding of jaarStudiemiddelen: 10% van het bedrag voor collegegeldreiskosten: 10% van het bedrag voor collegegeldstudieverlof: een vast bedrag per onderwijssector per verlofuur (per 1-8-2009: € 32,25 voor het basisonderwijs; € 34,23 voor het speciaal (voortgezet) onderwijs en € 34,83 voor het voortgezet onderwijs) met een maximum van 160 klokuren van per jaar bij een volledige betrekkingsomvang (1659 uur). Bij een deeltijdbetrekking wordt het aantal verlofuren vastgesteld naar rato van de aanstellingsomvang.Voor korte opleidingen is geen beurs voor studieverlof mogelijk.De lerarenbeurs voor korte opleidingen bestaat uit:· cursusgeld: de werkelijke cursusgeldkosten tot een maximum van € 3500,-· studiemiddelen: 10% van het bedrag voor cursusgeld· reiskosten: 10% van het bedrag voor cursusgeld.Het bedrag voor studiemiddelen en reiskosten is voor iedereen een vast percentage van 20% van de vergoeding voor het cursusgeld en kan niet worden verhoogd. Men hoeft geen bewijs te overleggen van de gemaakte kosten voor studiemiddelen en reiskosten.
De leraar die een bachelor- of masteropleiding volgt, dieminstens 1 jaar duurt, maar geen 2 jaar, dient binnen 4 jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding een bewijs in te dienen waaruit het aantal behaalde studiepunten blijkt.minstens 2 jaar duurt, maar geen 3 jaar, binnen 5 jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding een bewijs in te dienen waaruit het aantal behaalde studiepunten blijkt.minstens 3 jaar duurt, binnen 6 jaar na verlening van de subsidie voor deze opleiding een bewijs in te dienen waaruit het aantal behaalde studiepunten blijkt.De leraar, die een korte opleiding heeft gevolgd, dient een bewijs van deelname van de opleiding binnen 2 jaar op te sturen.
De werkgever kan een fiets verstrekken voor woon – werkverkeer. Als de werknemer zelf een fiets voor het woon – werkverkeer koopt, kan de werkgever de aankoopprijs van de fiets tot een bedrag van € 749 belastingvrij vergoeden. Als de fiets duurder is dan € 749 mag de werkgever het meerdere niet onbelast vergoeden. Verder geldt als voorwaarde dat in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren door de werkgever geen fiets is verstrekt, ter beschikking is gesteld of is vergoed. De fietsregeling kan ook worden toegepast voor een fiets met elektrische trapondersteuning.Als de aanschafkosten van een fiets gaandeweg worden vergoed, dan begint de termijn van drie kalenderjaren bij de eerste deelvergoeding.De werknemer blijft recht houden op vergoeding woon-werkverkeer en/of dienstreizen.