Wat zeggen de dalende onderwijsprestaties?

Dorien Zevenbergen, de toekomstige projectleider van de Staat van het Onderwijs, wil graag een misverstand voorkomen: de inspectie concludeert dat een aantal onderwijsprestaties daalt, maar doet geen uitspraken over de onderwijswijskwaliteit. “Onderwijskwaliteit is veel breder dan alleen de prestaties; daar horen ook dingen als schoolveiligheid en persoonsvorming bij. Wij hebben niet vastgesteld dat de onderwijskwaliteit daalt.”

We bespreken dus de prestaties. Die zijn in Nederland bij vakken als wiskunde, rekenen en natuuronderwijs de laatste jaren gestaag gedaald, blijkt uit internationale vergelijkingen (PISA, TIMMS, PIRLS). “Dit terwijl de prestaties in sommige landen enorm stijgen”, zegt Zevenbergen. Onderwijspedagoog Gert Biesta is geen fan van internationale vergelijkingen. “Die hanteren vaak smalle definities van waar het in het onderwijs om draait. PISA geeft maar een snapshot van het onderwijs. Op basis daarvan worden zware conclusies getrokken over hele onderwijssystemen.” Biesta vindt dat je landen op dit punt niet met elkaar kunt vergelijken. “Voor een groot land is de kans om hoog te scoren statistisch veel lager dan voor een kleiner land.”
Zevenbergen wijst er echter op dat Nederland ook langzaam afzakt ten opzichte van de eigen prestaties van twintig jaar geleden. “Onze leerlingen halen hogere diploma’s, maar presteren niet beter op toetsen. In 2017 haalde van de leerlingen die de basisschool verlieten 2,2 procent zelfs het fundamenteel leesniveau niet. Die zijn dus laaggeletterd. En 35 procent haalde het streefniveau voor lezen niet. Het gaat erom dat we leerlingen afleveren die kunnen functioneren in de maatschappij.”

Veranderde schoolpopulatie
Jo Willenborg, bestuurder bij De Haagse Scholen, ziet op zijn scholen een ander beeld. “Onze Citoeindtoetsresultaten stijgen al enige jaren. We zitten zo langzamerhand op het landelijk gemiddelde, terwijl we veel gewichtenleerlingen hebben. Er gaan in Den Haag steeds meer leerlingen naar het vwo, ook met een migrantenachtergrond.” Over de Staat van het Onderwijs zegt hij: “Men houdt te weinig rekening met de veranderde leerlingpopulatie. In Den Haag zijn de diversiteit en segregatie enorm gegroeid. Alleen al om die reden zijn volgens mij de onderwijsprestaties van toen en nu niet te vergelijken.” Beleidsmedewerker Simone ten Hag: “De complexiteit voor scholen neemt toe en ze hebben ook een vernieuwingsopdracht. Daarmee is de situatie anders dan twintig jaar geleden.” De inspectie kan niet echt een oorzaak aanwijzen voor de dalende prestaties. Of de komst van vraaggestuurd leren en devices om informatie te vergaren (in plaats van kennis in je hoofd te stampen) invloed hebben, kan Zevenbergen niet zeggen. “Dat vind ik te gedetailleerd. Maar het is wel zo dat een grote groep scholen tevreden lijkt met de basiskwaliteit, terwijl dat echt neerkomt op de minimumeisen die aan het onderwijs worden gesteld.” Zij ziet echter ook dat er veel van scholen wordt gevraagd. “Vanuit de maatschappij én door scholen zelf. Ze willen zichzelf tegelijkertijd op allerlei manieren verbeteren. Als er te weinig tijd, leerkrachten of middelen zijn om een innovatie goed door te voeren, loopt dat niet goed af. Wij zeggen: zorg dat de basis op orde is. Wil je innoveren, kijk dan eerst of de randvoorwaarden kloppen. Daar hebben schoolleiders een grote rol in.” Schoolbestuurder Willenborg denkt dat het lerarentekort invloed heeft op de onderwijsprestaties. Ook de afkalving van de onderwijsachterstandsgelden speelt volgens hem mee. “Scholen zijn soms meer dan een derde van hun bekostiging kwijt. Terwijl door Passend onderwijs de behoefte aan begeleiding groeit.”

Verschillende eindtoetsen
Het ministerie van OCW werkt aan het beter vergelijkbaar maken van de verschillende eindtoetsen. De Haagse Scholen verplicht al haar scholen om de eindtoets van Cito te gebruiken. “We zagen enorme verschillen in de uitslagen”, zegt Willenborg. “Met een andere toets kun je zomaar 10 procent hoger scoren.” Zou één eindtoets misschien ook landelijk beter zijn? “Als we tot een vergelijkbare normering komen, is het gebruik van meerdere eindtoetsen geen probleem”, zegt Zevenbergen. “Het heeft ook z’n voordelen dat scholen iets te kiezen hebben.” Met ingang van 2018 is in de verschillende eindtoetsen eenzelfde set opgaven opgenomen voor lezen, taalverzorging en rekenen. Dat helpt: “Toetsen worden zo vergelijkbaarder, wat voorkomt dat je op de ene toets zomaar hoger scoort dan op de andere.” De PO-Raad vindt dat de eindtoets terug moet naar februari en weer zwaarder moet gaan wegen bij het schooladvies, om te voorkomen dat ouders aan het eind van het jaar druk gaan uitoefenen. Uit een peiling van de AVS blijkt dat ruim 60 procent van de schoolleiders in het po vindt dat de huidige situatie – eerst schooladvies dan eindtoets – het meest wenselijk is en ziet de eindtoets als second opinion na het schooladvies. Wat vindt de onderwijsinspectie? Zevenbergen: “Sinds de eindtoets en het schooladvies zijn omgedraaid, krijgen kinderen van laagopgeleide ouders vaker een lager schooladvies dan op basis van de later gemaakte toets had gemoeten; kinderen van hoger opgeleide ouders krijgen juist vaak een hogere advisering. Dat is zorgwekkend. Maar terug naar februari? We hebben de eindtoets en het schooladvies niet zonder reden omgedraaid. Laten we eerst eens goed kijken welke mechanismen meespelen en of het op een andere manier beter kan, in plaats van meteen de boel weer terug te draaien.”

Aanspreekpunt
In het vernieuwde toezicht zijn schoolbestuurders sinds augustus 2017 aanspreekpunt van de inspectie. Minister Slob ontraadde onlangs een (aangehouden) motie die het mogelijk maakt op verzoek van het bestuur ook andere gesprekspartners, zoals bijvoorbeeld schoolleiders, aan te laten schuiven. Hij vindt dit in strijd met de gemaakte afspraken. “Het is volledig volgens de wet dat er in eerste instantie met het bestuur wordt gesproken en vervolgens op de vestigingen met de schoolleiders. Als de schoolleiders bij het gesprek met het bestuur aanwezig zijn, is er geen check meer of de bestuurder goed in de gaten heeft wat er in zijn scholen gebeurt.” In zijn beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies ‘Een krachtige rol voor schoolleiders’ staat echter: “Als besturen dat wenselijk vinden, kunnen zij uiteraard hun schoolleiders uitnodigen voor de terugkoppeling van het inspectiebezoek aan het bestuur.” Zevenbergen van de inspectie zegt dat schoolleiders even belangrijk blijven bij het terugkoppelen van inspectieobservaties. “Besturen worden beter betrokken bij wat de inspectie doet dan voorheen. Zij zijn ook eindverantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit. Maar we zijn de schoolleider niet minder gaan zien; we spreken beiden uitgebreid. Wij komen nog steeds elke vier jaar op elke school en schoolleiders zijn net zo goed onderdeel van die onderzoeken als voorheen.” Ten Hag van De Haagse Scholen ziet dit ook zo. “Het bestuur vervangt in het nieuwe toezicht niet de schoolleider als eerste aanspreekpunt voor de kwaliteit op de school. Het gesprek daarover met de inspecteur vindt plaats op de school. Bij ons schuift vanuit het bestuur dan altijd de bovenschools directeur aan. Wel wordt het bestuur, op reguliere basis of bij signalen op een van de scholen, meer aangesproken op de bovenschoolse kwaliteitszorg. Wij moeten aan de inspectie kunnen uitleggen hoe we die monitoren en sturen. We vinden het een goede zaak dat dit nu de lijn is.” Schoolleiders zelf verschillen van mening over deze constructie tussen bevoegd gezag en inspectie. De een vindt het ook logisch omdat het bestuur (eind)verantwoordelijk is en de lijnen kort genoeg zijn, de ander vindt het jammer en verantwoordt zich graag helemaal zelf, blijkt uit een korte belronde.

‘Meten leidt af’
Onderwijspedagoog Biesta is voor een brede definitie van onderwijskwaliteit. Hij ziet dat er steeds meer aandacht komt voor socialisatie en persoonlijke groei. “Mijn grote zorg is echter dat die aandacht omslaat in het idee dat we dit ook allemaal moeten gaan meten.” Meten, zegt hij, kan de aandacht afleiden van waar het in het onderwijs echt om zou moeten gaan. “Meten lijkt exact, maar meestal richt het zich op datgene wat makkelijk gemeten kan worden. De vraag hoe valide dat is, gaat snel ten onder in het statistische verhaal.” Dingen die je niet kunt meten, kun je bijvoorbeeld met behulp van portfolio’s of een voorstelling zichtbaar maken. “Weer andere dingen maak je inzichtelijk door te tonen hoe je aan het werk bent en wat je daar op de lange termijn mee beoogt.” Schoolbestuurder Willenborg beaamt: “In verslagen over het werken aan opdrachten zie je door het schooljaar heen de groei terug. Je bent meer beschrijvend bezig met de voortgang van leerlingen.” Daarbij is het belangrijk dat je het als team met elkaar eens bent wat je de kinderen mee wilt geven, zegt collega Ten Hag. “En dat je continu evalueert: bereiken we wat we willen bereiken?” De inspectie hecht ook waarde aan een brede invulling van kwaliteit, zegt Zevenbergen. “Sociale en maatschappelijke vorming zijn belangrijke onderwijsdoelen. Helaas stagneert de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs en blijven opbrengsten achter. Scholen hebben weinig inzicht in deze opbrengsten, wat het moeilijk maakt het onderwijs af te stemmen op wat leerlingen nodig hebben. Hiervoor zijn wél instrumenten beschikbaar. De inspectie kijkt naar de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen. Omdat scholen hier maar beperkt gegevens over hebben, komt wat wij weten vooral uit landelijk onderzoek.” Scholen mogen van Biesta wel wat eigenwijzer worden. “De school wordt gezien als de klusjesman van de samenleving. Ik draai het graag om. De school moet zelf zeggen: dit zijn taken die we wél op ons kunnen nemen. De school leert kinderen wat het betekent om op een volwassen manier in de wereld te staan. Dat heeft tijd, ruimte en aandacht nodig. De school moet van de maatschappij meer geduld en vertrouwen vragen. We moeten niet voortdurend willen weten of de school op allerlei punten presteert. Laten we bij wijze van experiment eens een jaar niks doen aan beleid en inspectie en de school rustig toe laten werken naar doelen op de langere termijn.”Dat is een mooi voornemen bij scholen waar het goed gaat, zegt Zevenbergen. “Maar als het niet goed gaat op een school, kunnen leerlingen daar levenslang last van hebben. Ik vind het een gevaarlijk voornemen om de inspectie ook bij die scholen weg te houden. Maar ik ben het helemaal eens met dat pleidooi voor meer rust voor het onderwijs. Doe vooral niet wat je niet aankan.”

Van elkaar leren
Wat kunnen schoolbesturen en scholen doen om de onderwijsprestaties te verhogen? “Er is een grote groep schoolleiders die meer wil bieden dan alleen basiskwaliteit en daarin succes heeft”, zegt Zevenbergen. “Dat lukt dankzij randvoorwaarden als goed leiderschap, een goede visie en evaluatie. Mijn tip aan schoolbesturen en schoolleiders die nog niet zo ver zijn: leer van je buren die dat al wel doen.” De Haagse Scholen vraagt van al haar scholen om de basiskwaliteit die de inspectie vraagt, te leveren. “Maar we willen aan meer werken dan alleen cognitieve opbrengsten”, zegt Willenborg. “In de toekomst zullen er andere kennis en vaardigheden nodig zijn. De vraag is hoe gedetailleerd de kennisbasis moet zijn. Zijn staartdelingen van grote getallen nog nuttig? Misschien is het belangrijker dat een kind kan inschatten of het antwoord dat de rekenmachine geeft, ongeveer klopt. Bij onze vernieuwing hebben we Curriculum.nu aan onze zijde, maar het blijft een zoektocht.” Onderweg naar antwoorden investeert De Haagse Scholen in de vaardigheden van directeuren en leraren. Zij treffen elkaar in leernetwerken en zijn gestart met audits. Willenborg: “Je wilt dat niet alleen de directeur een mooi verhaal over de ambities kan vertellen, maar het hele team. Wij bestuurders bezoeken alle teams en vragen door als we begrippen horen als ‘eigenaarschap van leerlingen’. Wat bedoel je daar mee? Laat eens zien? Zo willen we stimuleren dat er focus komt en een doorlopend gesprek over kwaliteit.”