In 2005 investeerde Nederland 5 procent van het bruto nationaal product (bnp) in onderwijs, zo´n 27 miljard. In 2004 was dat nog 5,1 procent. Dat blijkt uit `Education at a Glance´, het jaarlijkse rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) met internationaal vergelijkbare statistieken over onderwijs*. In vergelijking met de andere rijkere OESO-landen als Groot-Brittanië, Denemarken en Amerika loopt Nederland `achter´; zij gaven in 2005 gemiddeld 5,8 procent van het bnp uit aan onderwijs. Werkdruk
De uitgaven per leerling in het primair onderwijs in Nederland liggen juist iets boven het OESO- en EU-gemiddelde, meldt het ministerie van OCW. En over een langere periode gezien (1995-2005) stijgen de onderwijsinvesteringen, aldus OCW.
Engeland zet de onderwijsinvesteringen flink voort en steeg opnieuw van 5,9 in 2004 naar 6,2 procent van het bnp in 2005. Door de enorme onderwijsinvesteringen in Groot-Brittannië gaat ook het gemiddelde voor de Europese Unie omhoog, terwijl veel landen, waaronder Nederland, in 2005 hun onderwijsuitgaven niet hebben laten meegroeien.
Uit het rapport blijkt verder dat op de basisscholen in alle OESO-landen gemiddeld op jaarbasis ongeveer 812 uren les wordt gegeven. Het Nederlands basisonderwijs kent 930 lesuren. Nederland zit hiermee in de kopgroep. Volgens de AOb, op basis van eigen berekeningen (inclusief gegevens over het aantal uren dat leerkrachten in dienst zijn en hoeveel lessen zij geven), ligt de werkdruk in Nederland ver boven het gemiddelde van de OESO-landen. “Nederlandse leerkrachten in basisen voortgezet onderwijs geven veel lessen binnen hun werktijd en hebben zo in vergelijking met hun buitenlandse collega´s relatief weinig tijd voor voorbereiden, nakijken en professionalisering.”
Overige uitkomsten
De cijfers in Education at a Glance wijzen uit dat de totale bedragen die worden toegewezen aan onderwijsinstellingen, over alle onderwijsniveaus, het afgelopen decennium in alle landen samen is gestegen. Alleen al tussen 2000 en 2005 bedroeg de stijging gemiddeld 19 procent. Het aantal personen dat aan een universitaire studie begint stijgt nog steeds. Terwijl in 1995 37 procent begon met een universitaire studie, is dat percentage nu gemiddeld in alle OESO-landen 57 procent. In Nederland nemen ruim 50 procent van de 20-24 jarigen deel aan het onderwijs, wat hoger is dan het OESO-gemiddelde van 40 en het EU-gemiddelde van 42 procent.
Nederlandse leerlingen behoren in 2006 tot de top van Europa wat betreft leesvaardigheid, wiskunde en natuurwetenschappen. Toch dalen de prestaties op de onderdelen leesvaardigheid en wiskunde iets ten opzichte van 2003. Meisjes doen het in vrijwel alle landen goed in het onderwijs, maar het totaal aantal afgestudeerden in bèta en techniek is in ons land nog steeds relatief laag.
Hoewel van de onderwijsuitgaven voor alle onderwijsniveaus samen nog altijd 86 procent afkomstig is uit overheidsgelden, is in bijna driekwart van de onderzochte landen tussen 1995 en 2005 de private financiering sneller gestegen dan de overheidsfinanciering. Tussen 1995 en 2005 zijn in alle landen de onderwijsuitgaven voor basis- en voortgezet onderwijs sterker gestegen dan het aantal leerlingen. Hoewel de uitgaven per leerling in primair en secundair onderwijs tussen 2000 en 2005 gemiddeld minder snel stegen dan tussen 1995 en 2000, bedroeg die stijging in acht OESO- en partnerlanden in de laatstgenoemde periode 30 procent of meer. Daardoor zijn de beschikbare middelen per leerling in primair en secundair onderwijs het afgelopen decennium aanzienlijk gestegen.
* De vergelijkende cijfers in Education at a Glance dateren uit de jaren 2005 en 2006, en uit het PISA-onderzoek naar vaardigheden van 15-jarige leerlingen uit 2006. < > Meer informatie: www.oecd.org