Ondanks gelijke leervermogens vertonen jonge Turkse en Marokkaanse kinderen zowel in hun eerste taal als in het Nederlands een taalachterstand ten opzichte van hun Nederlandse leeftijdsgenootjes. De mate waarin er thuis Turks of Marokkaans gesproken wordt in vergelijking met Nederlands, speelt verrassend genoeg geen rol in de Nederlandse schooltaalvaardigheid van 6-jarige kinderen. Dit blijkt uit onderzoek van promovenda Anna Scheele van de Universiteit Utrecht. Scheele concludeert dat er twee tegengestelde mechanismen aan het werk lijken te zijn bij de taalverwerving van tweetalige kinderen: enerzijds kampen ze met minder aanbod per taal door verdeling van het taalaanbod over twee talen (nadelig effect), anderzijds kunnen ze bij het verwerven van de tweede taal gebruik maken van kennis die ze in de eerste taal hebben opgebouwd (voordelig effect).
Hoe meer kinderen thuis worden voorgelezen en bijvoorbeeld gesprekken voeren met de ouders over meegemaakte gebeurtenissen, hoe beter de schooltaalvaardigheid van de kinderen, zo blijkt uit het onderzoek van Scheele. Hier liggen verschillen tussen de verschillende nationaliteiten. MarokkaansNederlandse ouders kunnen hun kinderen niet in hun eerste taal, het TarifitBerber, voorlezen omdat de taal geen wijdverbreid schrift heeft. Turkse ouders kunnen dit wel. Opvallend is verder dat in de Turkse gezinnen meer Turks gesproken wordt, dan dat er TarifitBerber gesproken wordt in de Marokkaanse gezinnen. Verder was er geen belemmering in de verwerving van Nederlandse schooltaal waarneembaar in de Turkse en Marokkaanse gezinnen, waarin relatief veel in de oorspronkelijke eigen taal werd gesproken.