De afgelopen maanden vond een door de PO-Raad georganiseerde veldraadpleging plaats over de door de commissie Meijerink vastgestelde referentieniveaus voor rekenen en taal. Het onderwijsveld is blij met de extra houvast, maar pleit ook voor enkele aanscherpingen. De raadpleging leidt tot een advies aan staatssecretaris Dijksma, dat in december wordt uitgebracht.Op verzoek van de staatssecretaris hield de PO-Raad de afgelopen maanden een veldraadpleging over de referentieniveaus taal en rekenen van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen. De expertgroep, beter bekend als de commissie Meijerink, kwam begin 2008 met het rapport ‘Over de drempels met taal en rekenen’. Daarin is vastgelegd wat kinderen aan het eind van de basisschool zouden moeten kunnen en kennen op het gebied van rekenen en taal. De commissie heeft hierbij twee niveaus beschreven: een fundamenteel niveau en een streefniveau. De fundamentele kwaliteit hoort door alle leerlingen gerealiseerd te worden en de streefkwaliteit is een uitdagend perspectief voor leerlingen die op dat moment meer aankunnen. Voor beide niveaus is vastgelegd wat leerlingen op bepaalde momenten in hun schoolloopbaan moeten kennen en kunnen op het gebied van rekenen en taal. Het eerste moment is het aan het eind van de basisschool, maar ook voor de daaropvolgende onderwijstypes worden referentieniveaus gedefinieerd. De bedoeling van de referentieniveaus is het creëren van beter doorlopende leerlijnen voor taal en rekenen. Daarnaast moet de invoering leiden tot een verbetering van de taal- en rekenprestaties van leerlingen. De veldraadpleging ging over zowel de inhoud van de referentieniveaus als over de voorwaarden waaronder deze zouden kunnen worden ingevoerd. Zowel leerkrachten, intern begeleiders, directeuren en bestuurders namen deel, zodat een breed pallet aan meningen en invalshoeken gehoord kon worden.ConditiesDe staatssecretaris vroeg aanvankelijk alleen advies over de inhoud van de referentieniveaus. Op aandringen van de PO-Raad is dit uitgebreid naar de condities waaronder invoering zou moeten plaatsvinden. PO-Raad adviseur Anje Margreet Woltjer, verantwoordelijk voor de veldraadpleging: “Over de inhoud van het advies van de commissie Meijerink bestaat een brede consensus, dat bleek ook tijdens de veldraadpleging. De commissie heeft gedegen werk afgeleverd, daar is iedereen het wel over eens. Over de voorwaarden waaronder je de referentieniveaus invoert kun je als bestuurder, directeur of leerkracht(en) echter verschillend denken. Een leerkracht zit meer op de lijn van de uitvoering: welke mogelijkheden biedt mij dit om mijn eigen leerlijnen in te richten? De bestuurder wil vooral meer zicht krijgen op waar zijn scholen staan. De insteek verschilt per laag in de organisatie.” Juist door deze diverse gezichtshoeken van waaruit is gereageerd spreekt Woltjer over bijzonder interessante gesprekken. “Het ging bijvoorbeeld over de rol van de directeur; is deze manager of onderwijskundig leider? De leerkracht wil geen methodeslaaf zijn, maar zelf in staat zijn leerlijnen uit te zetten. Maar deze leerkracht wil daar dan wel over kunnen sparren met de directeur. Echt tegengestelde belangen heb ik niet gezien, het ging er meer over waar die verschillende geledingen last van hebben in hun dagelijks werk en wat ze nodig hebben om dat te verbeteren.”OvereenstemmingDe veldraadpleging vond plaats in diverse sessies op verschillende plaatsen in het land. De deelnemers aan de raadpleging waren zonder uitzondering vol lof over de kwaliteit ervan: ‘levendige discussies’, ‘volop mogelijkheden meningen te ventileren’, ‘waardevol’, ‘een betrokken bijeenkomst’, zo luiden de reacties. Ook over de inhoud van de referentieniveaus bestaat een grote mate van overeenstemming. Zo is Ingrid Burgmans, leerkracht op basisschool Beisterveld in Bergeijk, blij met handvatten die aangeven wat kinderen moeten kennen en kunnen aan het eind van de rit. “Heel blij zelfs, ook met het feit dat er meer afstemming komt tussen primair en voortgezet onderwijs. Wij proberen de kinderen zo goed mogelijk te begeleiden, uitgaande van het niveau waarop zij zich bevinden. Een kind in groep 4 kan wat betreft rekenen op het niveau van groep 5, en voor spelling halverwege groep 3 zitten. Het is dan handig te weten op welk niveau ze gemiddeld zouden moeten zitten. Wat ik mis zijn de niveaus per leerjaar.” Ook Rian Maaskamp, coördinerend intern begeleider op basisschool De Oversteek in Dreumel, noemt dit laatste punt als manco in het geheel. “De kerndoelen voor eind groep 8 en ook de referentieniveaus bieden te weinig houvast. Leerkrachten weten vaak niet wat zij aan eind van een jaar bereikt moeten hebben. Zeker niet als ze net van de pabo komen. Voor mijzelf was dit wel een eye-opener. Als je weet wat de doelen per leerjaar zijn, zit je minder strak vast aan de lesmethode die voor velen nu nog het enige houvast vormt. Het geeft je de mogelijkheid die laatste meer als een leidraad te gebruiken en niet te zien als een harnas waarin je gevangen zit. Wanneer je strak aan een methode gebonden bent, is het moeilijker te differentiëren.” Geen afrekeninstrument Ook onder de deelnemers die wat verder van de werkvloer staan, is veel waardering voor de veldraadpleging. Marike Venema is directeur van de Swoaistee in Groningen: “Een open bijeenkomst waar mooie gesprekken ontstonden.”Venema vindt dat ‘er niets mis is’ met het gebruiken van de referentieniveaus. “Ze zijn goed haalbaar voor de meeste kinderen in het basisonderwijs. Als je ze kunt gebruiken voor verbetering van het onderwijs dan is dat prachtig.” Maar zij ziet ook een gevaar. “De referentieniveaus zouden ook gebruikt kunnen worden als afrekeninstrument. Dat is een zorg die in de bijeenkomst werd gedeeld. Dat zou haaks staan op alles dat te maken heeft met adaptief werken en met onderwijs op maat. Wij staan open voor kwaliteitsverbetering, je kunt echter niet denken in ‘gemiddelden’ of in ‘zoveel procent van de kinderen die aan een niveau voldoen’. Dan sla je de plank flink mis.” Venema zegt overigens nu ook al voldoende zicht te hebben op wat in de verschillende groepen gebeurt. “We hebben de kwaliteitskaarten, de kerndoelen, de verschillende toetsmomenten en het leerlingvolgsysteem. Daarmee kan ik de voortgang analyseren, ook op groepsniveau. De referentieniveaus zijn wel wat verder uitgewerkt dan de kerndoelen; het ligt duidelijk vast wat gevraagd wordt.” Ton Versteeg, clustermanager bij Stichting OPO Zaanstad, is het grotendeels met Venema eens. Hij staat positief tegenover de referentieniveaus. “Als je echt gericht wilt werken aan kwaliteitsverbetering op het gebied van rekenen en taal, is het voor de leerkrachten prettig om te weten wat er van hen verwacht wordt. Waar moeten we op sturen?” Tegelijkertijd deelt hij de zorg van Venema. “ Zouden de referentieniveaus wel gebruikt worden waarvoor ze bedoeld zijn? Gaat de Inspectie ze straks niet gebruiken om de opbrengsten te meten? Daar zijn ze absoluut niet voor bedoeld; net zomin als de Cito-toets daar ooit voor bedoeld was. De Inspectie is erg op zoek naar de meetbaarheid van het onderwijs.” Een ander punt dat hij noemt is de indeling in twee referentieniveaus. Versteeg vindt dat een derde referentieniveau voor kinderen die niet in staat zijn het fundamentele niveau te behalen op zijn plaats zou zijn. “In de uitstroom naar het vervolgonderwijs is in feite ook sprake van drie niveaus (inclusief vmbo praktische leerweg), daar zou je je bij moeten aanpassen.”Hij gaat er vanuit dat de te behalen niveaus per leerjaar worden vastgesteld. “Dan is het een werkbaar instrument. Elke onderwijsgevende heeft er belang bij te meten wat uiteindelijk beklijft bij de kinderen en waar deze op moet insteken om leemtes te vullen. Dan wordt het onderwijs weer leuk. Het is kicken als je kunt zien dat kinderen vooruit gaan door de interventies die jij hebt gedaan.”InvoeringPO-Raad adviseur Woltjer kan over het uiteindelijke advies aan staatssecretaris Dijksma nog niet teveel uit de school klappen. Wel geeft ze aan dat over de meeste punten ruime overeenstemming bestaat. “De referentieniveaus moeten worden ingebed in een lerende cultuur. De leerkracht wil niet worden afgerekend door de schoolleider, de schoolleider niet door het bestuur en het bestuur niet door de overheid. Verantwoording afleggen is prima, als maar niet direct het etiket ‘zwak’ erop geplakt wordt, of ‘jij doet het niet goed’. Je moet beredeneerd kunnen afwijken.” Daarnaast wil Woltjer nog wel kwijt dat het advies in elk geval aandacht zal vragen voor het moment van invoering. “Wij vinden het als sector belangrijk dat de invoering van de referentieniveaus tegelijkertijd in primair en voortgezet onderwijs geschiedt. Het gaat ten slotte ook over het verbeteren van doorlopende leerlijnen.” De PO-Raad organiseerde op 19 november een ledenraadpleging over het conceptadvies dat naar aanleiding van de veldraadpleging is opgesteld. De bevindingen uit de veldraadpleging zijn voorgelegd aan de leden van de PO-Raad, wat een laatste fine tuning opleverde voor het uiteindelijke advies, dat in december wordt overhandigd aan de staatssecretaris. Daarin wordt in ieder geval meegenomen dat het principe van de referentieniveaus geen afrekeninstrument moet zijn, maar een leerinstrument. En dat – in het kader van het voorstel voor niveaus per leerjaar – gekeken moet worden naar doorlopende leerlijnen in plaats van alleen het eindniveau in groep 8. Of dat centraal vanuit de overheid of individueel per school vorm krijgt is een tweede. Of de deelnemers aan de veldraadpleging er vertrouwen in hebben dat de politiek het uiteindelijke advies zal opvolgen? Ib’er Rian Maaskamp: “Ik ben hoopvol gestemd. We moeten het defaitisme laten varen en kiezen voor een positieve benadering. Als je van tevoren al zegt dat het toch niets zal worden, dan wordt het ook niets.”Meer weten?www.poraad.nlwww.taalenrekenen.nl
Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.