Paragraaf CAO-po
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld
1. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR het beleid vast dat gericht is op het realiseren van een gezonde en veilige leer- en werkomgeving binnen de instelling, bedoeld voor alle geledingen. De
werkgever evalueert jaarlijks het gevoerde beleid.
2. Binnen het in het eerste lid bedoelde beleid worden ten aanzien van de werknemers in ieder geval
afspraken gemaakt over:
a. het bewerkstelligen van sociale en fysieke veiligheid,
b. het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld,
c. het voorkomen van ziekteverzuim,
d. de personeelszorg,
e. de scholing en begeleiding van werknemers die nodig is met het oog op het realiseren van het voorgaande.
3. De afspraken als bedoeld in het tweede lid richten zich in het bijzonder ook op:
a. de werknemers met toezichthoudende taken en de bedrijfshulpverleners
b. de facilitering van de bedrijfshulpverleners en EHBO-ers, waarbij uitgangspunt is dat alle kosten – in tijd en geld – voor rekening van de werkgever zijn en dat zittende
bedrijfshulpverleners c.q. EHBO-ers geen financieel nadeel ondervinden van deze afspraken.
11.6 De preventiemedewerker
De werkgever belast een of meerdere medewerkers met preventietaken. Deze preventiemedewerker staat de werkgever bij in de uitvoering van het met de PMR overeengekomen plan van aanpak voortvloeiende uit de
risico inventarisatie en evaluatie (RI&E).
a. De taak van preventiemedewerker wordt door een of meerdere werknemers in het kader van taakbeleid in combinatie met de reguliere functie uitgeoefend.
b. In afwijking van het onder a. genoemde kan de werkgever vaststellen dat de preventiemedewerker als functie wordt uitgeoefend.
c. De taak van de preventiemedewerker bestaat uit:
– het verlenen van medewerking aan het opstellen en uitvoeren van de RI&E;
– het opstellen van een schriftelijke weergave van de uitkomsten daarvan;
– de uitvoering van de uit de RI&E voortvloeiende maatregelen;
– het adviseren en informeren van en nauw samenwerken met de PMR over te nemen en genomen maatregelen;
– vraagbaak zijn voor werknemers over (de uitvoering van het) arbobeleid.
d. De werkgever draagt er zorg voor dat de preventiemedewerker beschikt over de nodige deskundigheid, ervaring, uitrusting en voldoende tijd om de bijstand naar behoren te kunnen verlenen.
e. De werkgever neemt de benodigde kosten, in tijd en in geld, die de preventiemedewerker maakt voortvloeiend uit het onder d genoemde voor zijn rekening.
f. De werkgever moet de preventiemedewerker in staat stellen de bijstand zelfstandig en onafhankelijk te kunnen verlenen, de preventiemedewerker mag niet worden benadeeld in zijn positie binnen de school.
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg
1. De werkgever stelt als onderdeel van de risico-inventarisatie en -evaluatie op schoolniveau een plan van aanpak vast dat in ieder geval gericht is op:
a. het voorkomen en beperken van ziekteverzuim door de werknemer, waarbij met name aan het tegengaan van psychische overbelasting aandacht wordt besteed;
b. de begeleiding van de werknemer en de bevordering van reïntegratie in geval van ziekte.
c. het voorkomen en beperken van de arbeidsrisico´s ten gevolge van agressie en geweld op school, waarbij met name aandacht wordt besteed aan adequate scholing en begeleiding van werknemers met toezichthoudende taken.
2. De werkgever voert dit plan van aanpak uit met de inzet van alle daartoe geëigende middelen.
3. In het kader van het plan van aanpak wordt jaarlijks per school het ziekteverzuimpercentage vergeleken met de meest recente landelijke verzuimpercentages.
4. Indien blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak niet het gewenste resultaat hebben, stelt de werkgever het plan van aanpak bij.
5. Als de beschikbare middelen voor de uitvoering van het plan van aanpak niet toereikend zijn, dient de werkgever een aanvraag in voor externe middelen die in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg ter
beschikking staan.
6. De werknemer werkt optimaal mee aan de reïntegratie.
7. Het plan van aanpak en de eventuele noodzakelijke bijstellingen ervan behoeven de instemming van de P(G)MR.