In rap tempo zijn armere gezinnen tijdens de coronacrisis voorzien van ict-voorzieningen. Maar technische randvoorwaarden zijn niet genoeg om de onderwijskwaliteit te leveren die kinderen uit kwetsbare gezinnen nodig hebben. Het is belangrijk de verbinding tussen school en leerling in stand te houden.
“We bevinden ons in de uitzonderlijke situatie dat leerlingen zijn teruggeworpen op randvoorwaarden die de school niet in de hand heeft”, constateert onderwijssocioloog dr. Paul Jungbluth, gespecialiseerd in ongelijkheid in onderwijskansen. “Terwijl veel geprivilegieerde kinderen thuis waarschijnlijk meer leren dan op school, vrees ik dat het onderwijs moet accepteren dat het de achterstand die leerlingen oplopen die het thuis minder hebben, niet kan compenseren.”
In een peiling die de AVS eind maart deed onder schoolleiders geeft een op de tien aan er vertrouwen in te hebben dat de leerprestaties gelijk zullen blijven of verbeteren. Op 68 procent van de scholen zien schoolleiders inderdaad dat er leerlingen zijn bij wie een versnelling zichtbaar is.
Lesmateriaal
De eerste periode van de crisis ging de aandacht vooral uit naar de technische randvoorwaarden. Hierin bestonden grote verschillen: in relatief veel armere gezinnen, gezinnen met een migratieachtergrond of met lager opgeleide ouders was geen computer of laptop aanwezig. In rap tempo zorgden overheid, scholen en besturen – geholpen door bedrijven, particulieren en maatschappelijke organisaties – ervoor dat die voorziening in de meeste huishoudens op orde kwam. Met analoog lesmateriaal proberen scholen ondertussen de leerlingen zonder internettoegang of device bij de les te houden. “De kinderen kunnen dan af en toe een nieuw pakketje komen halen”, vertelt Judith Kets, projectleider Risicoscholen bij SKO Flevoland Veluwe, een scholengroep van 28 katholieke basisscholen. Tegelijkertijd produceren leerkrachten online lespakketten en uitlegfilmpjes. Niet goed voor de kansengelijkheid, denkt Jungbluth. “Het is pijnlijk: leerlingen van een leerkracht die dit toevallig minder goed kan, krijgen minder kansen. Ik hoop dat schoolbesturen fora inrichten (of daarop wijzen, red.) waar goed materiaal gedeeld wordt.”
Focus op verbinding
Bij de SKO-scholen ligt de focus op verbinding en iedereen goed in beeld houden, meer dan op leerrendement, verklaart Judith Kets. “Eerst probeerden we als een malle de lessen te laten doorgaan. Na een week realiseerde we ons: het is veel belangijker om zichtbaar en hoorbaar te zijn voor de leerlingen.” Dit heeft ook te maken met hun verschillende achtergronden. “Er zijn ouders die goed kunnen zorgen dat hun kinderen zich verder ontwikkelen. Maar andere kinderen hebben minder kansen.” Kets’ zorg gaat uit naar drie categorieën kinderen. “Er zijn onveilige gezinnen die grotendeels al bij ons in beeld waren. Daarnaast zijn er kinderen die in armoede opgroeien: het ontbreekt hen aan spullen en ook kan de spanning daar door de coronacrisis flink oplopen. Tot slot is er de categorie kinderen over wie we ons normaal geen zorgen maken, maar waar toch dingen misgaan omdat de werkende ouders overlopen. Onze scholen proberen zoveel mogelijk contact te hebben met alle leerlingen, en echt minimaal een keer per week individueel contact te krijgen. Bij een paar gezinnen lukt dat niet.”
Laaggeletterd
Op Het Holdersnêst, een basisschool in het Friese Harkema, was kansengelijkheid al expliciet onderdeel van het strategisch beleid. “We zitten hier in een regio met veel laaggeletterdheid en een aantal Syrische vluchtelingen”, licht directeur Michiel Veenstra toe. “Als je dan met z’n allen thuis komt te zitten, is dat een groot risico. Gelukkig waren wij voorbereid op de sluiting en hadden we iedereen van een iPad voorzien. We hebben nu dagelijks contact met de kwetsbare gezinnen, vaak via beeldbellen. We communiceren daarnaast met alle ouders via ons ouderplatform. Soms vragen ouders ons om langs te komen; bij hoge uitzondering doen we dat. De leerlingen met een zorgarrangement krijgen nog steeds dagelijks een-op-een begeleiding, bijvoorbeeld door te bellen met een onderwijsassistent.”
Onderwijswetenschapper Jeroen Janssen (Universiteit Utrecht) noemt de zorgen om kwetsbare leerlingen tijdens thuisonderwijs één van de grootste frustraties en angsten van leraren op dit moment. “Contact leggen met ouders en verzorgers is van groot belang. Samenwerken met jeugdzorg en andere hulpverlenende instanties kan hierbij helpen.” Dat gebeurt in de praktijk veel.
Digitaal minder geoefend
Ouders wordt gevraagd om hun kinderen te begeleiden bij hun schoolwerk: extra lastig voor digitaal minder geoefende ouders en anderstaligen. Maar ook voor andere ouders is het begeleiden van hun kinderen bij het schoolwerk niet eenvoudig. “Sommige SKO-scholen hebben een digitaal prikbord voor de ouders ingericht”, vertelt Judith Kets. Dit is ook wat onderwijswetenschapper Janssen adviseert. “Ik raad scholen aan om ouders die het thuisonderwijs begeleiden, te informeren over de doelen die de leraar nastreeft, zodat ze begrijpen wat er van hun kind gevraagd wordt. Misschien kan de leraar een vragenuur voor ouders organiseren. Leg uit hoe ze hun kind kunnen helpen. Voorkom dat ze zich schuldig voelen als zaken minder goed lopen. En maak je niet te veel zorgen als ouders uitleg geven op een andere manier dan je zou willen.” We zullen als onderwijsveld moeten accepteren dat we nu minder kwaliteit kunnen leveren dan normaal, vindt Janssen. “Het is niet fair naar leraren, kinderen en ouders om iets anders te suggereren in een tijd dat iedereen toch al onder druk staat.”
Risicokinderen toch naar school
Er zijn veel zorgen over de kinderen die te maken hebben met huiselijk geweld of verwaarlozing. Veel leraren proberen via videobellen contact met hen te houden. De SKO-scholen in Almere en Lelystad vangen tijdens de schoolsluiting leerlingen uit risicogezinnen op. “Het gaat om enkele kinderen per school”, aldus Kets. “De directeuren bepalen welke leerlingen dit zijn, in overleg met de hulpverlening en soms ook op verzoek van ouders.” Het zijn allemaal gezinnen die al goed in beeld waren bij de scholen, benadrukt ze. “Het risico ligt bij gezinnen waarmee het contact heel moeizaam verloopt. Het SKO-bestuur helpt met de inventarisatie en coördinatie van deze groep leerlingen.” Aangenomen wordt dat deze risicoleerlingen oververtegenwoordigd zijn in de groep leerlingen die het huiswerk niet maakt (landelijk wordt gesproken van 15 procent) en niet of nauwelijks inlogt. “Door deze groep naar school te laten komen, haal je mogelijk ook de kinderen waar het thuis niet veilig is naar school”, adviseerde de Kinderombudsvrouw. Daarnaast zoeken ook veel gemeenten oplossingen voor kinderen die thuis niet (kunnen) leren. Scholen kunnen het daar melden als kinderen niet deelnemen of bereikt worden. Leerplichtambtenaren kunnen een rol spelen bij het benaderen en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn alert op het aanspreken van kinderen tijdens schooltijd.
Inkomensondersteuning
Onderwijssocioloog Jungbluth denkt dat in veel gevallen inkomensondersteuning vanuit de overheid zou kunnen helpen. “Ouders die financiële stress hebben, dragen dit over op hun kinderen. We weten dat kinderen in armoede zelfs minder goed zijn in het oplossen van rekenopgaven als die gaan over geld. En in die groep gaat ook als eerste de geleende laptop stuk. Als de overheid zorgt voor een beter inkomen voor gezinnen die aan de onderkant zitten, dan help je daarmee in een klap veel kinderen in onveilige situaties en ook de kinderen van vluchtelingen of met een migratieachtergrond.”
Afblazen eindtoets en examen
Een andere factor die de kansengelijkheid kan beïnvloeden is het afblazen van de eindtoets en het centraal examen. Gemiddeld scoort bijna een derde van de leerlingen in het primair onderwijs bij de eindtoets hoger dan het schooladvies, en vaak zijn het leerlingen met een migratieachtergrond bij wie dit leidt tot een naar boven bijgesteld eindadvies. Deze leerlingen missen dus nu deze kans op een hoger advies. Bij SKO hebben zich al wat ouders gemeld die het schooladvies gaan aanvechten, vertelt Judith Kets. “Maar dit zijn juist hoger opgeleide ouders, die gehoopt hadden op een hogere eindtoetsscore.”
Michiel Veenstra van Het Holdersnêst vindt het sowieso heel belangrijk dat een leerkracht haar of zijn advies niet vaststelt op grond van een bepaald beeld. “Ook kinderen uit kwetsbare gezinnen kunnen op de universiteit belanden. Ik denk dat we meer moeten vertrouwen op het open en onderbouwde oordeel van de professionals, in combinatie met de gegevens uit het leerlingvolgsysteem. Het is een uitdaging om samen met het voortgezet onderwijs de ontwikkeling van groep 8-leerlingen in de fase na het schooladvies betekenis te geven. Een kind mag bij de start op het vo niet vastzitten in een niveau, als dat toch niet het juiste blijkt te zijn.”
Ook minister Slob heeft de scholen gevraagd om een gezamenlijke verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen voor een soepele overgang. Bijvoorbeeld door een warme overdracht en door extra maatwerk in de brugklas.
Socioloog Jungbluth waarschuwt desondanks dat de certificeringsfunctie van het onderwijs in nood raakt. “Het basisonderwijs onttrekt zich graag aan externe toetsing en dat dreigt onder deze omstandigheden al helemaal, maar het voortgezet onderwijs zal er zijn eigen selectie alleen maar door versterken, vooral ten koste van de lagere milieus. Dat effect zullen we nog een paar jaar terugzien.”
Inhaalslag
Ondertussen vragen velen zich af hoe het onderwijs de draad weer kan oppakken en hoe leerlingen kunnen worden geholpen om hun leerachterstanden in te lopen, zoals met extra zomerscholen of een kortere zomervakantie. De Onderwijsraad heeft hierover een advies uitgebracht, met oog voor kansengelijkheid en voor leerlingen die thuis weinig ondersteuning krijgen. “Deze situatie vraagt om een extreme maatregel als dit allemaal voorbij is: we zullen leerlingen die dat nodig hebben een ‘coronajaar’ moeten geven waarin zij, zonder dat we spreken van doubleren, hun studievertraging kunnen inlopen”, vindt Jungbluth.
Meeste scholen hebben alle leerlingen in beeld
Bijna 80 procent van de scholen heeft alle leerlingen in beeld. Dat blijkt uit een peiling die de AVS begin april hield onder schoolleiders in het basis- en voortgezet onderwijs. Op iets meer dan 20 procent van de scholen zijn er gemiddeld vier leerlingen niet op de radar. In veel gevallen zijn dat leden van één gezin en soms betreft het vluchtelingengezinnen die ook in reguliere tijdens ineens zomaar kunnen verdwijnen. In totaal gaat het om zo’n 5.200 leerlingen waarmee geen contact is, ondanks allerlei inspanningen van de scholen. “Dan wordt de hulp van de gemeente of leerplicht ingeschakeld. Niet zozeer om te beboeten, maar om het contact proberen te leggen of te herstellen in het belang van de kinderen”, aldus AVS-voorzitter Petra van Haren.
Gemiddeld zitten er normaal 296 leerlingen op de scholen, waarvan er tijdens de schoolsluiting gemiddeld zeventien op school zijn. Dat zijn veelal leerlingen met ouders in vitale beroepen (elf), leerlingen in kwetsbare posities (vier) of leerlingen die om een andere reden op school zijn (twee). Naast de kwetsbare leerlingen die op school worden opgevangen, zijn er gemiddeld ook veertien kwetsbare leerlingen thuis.
Bij 83 procent van de scholen is er een goede samenwerking met lokale autoriteiten, zoals gemeenten, om opvang te regelen.