De kwaliteit van het onderwijs is, gemiddeld genomen, niet slecht. Wel zijn er een aantal zeer hardnekkige problemen. Met name op het gebied van de taal- en rekenvaardigheid. Maar de belangrijkste conclusie uit het Onderwijsverslag 2006/2007 van de Inspectie van het Onderwijs, dat op 20 mei verscheen, is dat een grote meerderheid van de scholen hun resultaten niet of nauwelijks evalueren. En dat zij daardoor geen sturing kunnen geven aan de kwaliteit(sverbetering) van hun onderwijs.Mevrouw Annette Roeters, sinds drie maanden inspecteur-generaal van het Onderwijs bij de Inspectie, refereerde in haar toespraak bij het aanbieden van het Onderwijsverslag aan verschillende onderzoeken naar de kwaliteit van het onderwijs, die ook dit jaar weer verschenen. “Op zulke onderzoeken krijg je twee reacties. Mensen die zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs in een diepe crisis is beland (…). Laten we ze de pessimisten noemen. En vervolgens reageren de optimisten, die oproepen vooral de nuance niet te vergeten. Zij brengen juist de positieve zaken over het niveau naar voren. En het bijzondere is”, zo vervolgt de inspecteur-generaal, “dat voor beide standpunten iets te zeggen is.” Minister Plasterk zei daarop: “Wat slecht is moet goed, wat goed is moet beter. We moeten absoluut de fouten signaleren en deze niet wegpraten. Maar we moeten er ook voor waken niet in een neerwaartse, demotiverende spiraal terecht te komen.”De belangrijkste aandachtspunten die in het verslag naar voren komen zijn: het lees- en taalniveau moet omhoog, de voortijdige uitval van leerlingen moet sterk verminderen, er zijn teveel scholen waar leerlingen een verhoogd risico lopen op problemen in hun schoolloopbaan en de wettelijk vastgestelde onderwijstijd wordt lang niet overal gehaald.Opbrengsten metenOm te kunnen werken aan een verbetering van de onderwijskwaliteit, moeten scholen meer doen aan systematische evaluatie van de opbrengsten. Zogeheten data-driven teaching. Nu meet ruim 60 procent van de scholen de opbrengsten niet of niet voldoende, of ze doen te weinig met de gegevens om het onderwijs te verbeteren. Minder dan 5 procent van de besturen die meerdere scholen onder hun gezag hebben, beschikt over evaluatiegegevens van al hun scholen. Uit een aantal schoolverbeteringsprojecten blijkt dat gerichte interventies op basis van evaluatie van de leeropbrengsten tot aanzienlijke verbeteringen leiden.Om de juiste gegevens te kunnen verzamelen, pleit de Inspectie voor het vastleggen van wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Ook pleit ze voor het invoeren van gestandaardiseerde toetsen voor alle leerlingen op negen-, twaalf- en vijftienjarige leeftijd. Staatssecretaris Dijksma reageerde hierop dat er in het onderwijs al heel veel getoetst wordt, maar dat het er nu vooral om gaat wat er met die gegevens gebeurt. Volgens haar kunnen leerlingvolgsystemen al heel goed voldoen.Rol school(leider)Een groot deel van de zwakke leesresultaten is te wijten aan het feit dat veel leerkrachten hun onderwijs onvoldoende afstemmen op de verschillen tussen leerlingen. Hierdoor bieden ze volgens de Inspectie te weinig zorg aan zwakke en achterblijvende leerlingen. Maar ook de kwaliteit van het management speelt een grote rol, blijkt uit een onderzoek onder 46 scholen. Zo staat in het Onderwijsverslag: “Vaak hangen kwaliteitsproblemen op scholen samen met problemen in het management. Soms heeft een school bijvoorbeeld te maken met veelvuldige wisselingen in de schoolleiding of krijgt een directeur geen draagvlak in het team voor noodzakelijke verbeteringen. In vrijwel alle 46 scholen (van het onderzoek, red.) is aan het begin of tijdens het verbetertraject een nieuwe directeur of een interim-directeur aangesteld.”Op de vraag welke rol de schoolleider in de verbeterplannen heeft, zegt Dijksma dat zij niet wil kijken naar de schuldvraag. Dat helpt volgens haar niet om vooruit te komen. “Er is de laatste jaren steeds meer op het bord van de school gelegd. Misschien wel te veel. Daarom was er misschien te weinig prioriteit voor het lees- en rekenonderwijs. Dat moet dus anders. We bieden de schoolleider daarom nu specifieke ondersteuning in de vorm van meer conciërges en we creëren meer combifuncties, ook in samenhang met de brede scholen. Het is belangrijk dat de schoolleider zich weer meer kan gaan bezighouden met zijn of haar core business, namelijk onderwijskundig leiderschap. En natuurlijk moet daar een verbeterslag gemaakt worden. Hoe? Dat is een zoektocht voor de schoolleider, en daarbij zullen wij de komende jaren concrete, kwalitatieve ondersteuning bieden en extra projecten opstarten.”Cluster 3Speciale aandacht is er in het Onderwijsverslag voor cluster 3-scholen. Op veel van deze scholen is volgens de Inspectie het onderwijs van onvoldoende kwaliteit. 45 procent van de betreffende scholen is aan te merken als zwakke school. “Nagenoeg alle scholen hebben voldoende inzicht in de onderwijsbehoefte van hun populatie. De meeste cluster-3 scholen (60 procent) zijn echter nog niet zover dat zij op basis van regelmatige evaluatie van de leerlingenzorg en het onderwijsproces een integraal beeld hebben van de kwaliteit van hun onderwijs”, meldt het verslag. Cluster 3-geïndiceerde leerlingen op een reguliere school blijken in de meeste gevallen geen les te krijgen op basis van helder uitgewerkte handelingsplannen. De plannen zijn er wel, maar de kwaliteit schiet tekort. In het algemeen zijn deze leerlingen op reguliere scholen (dus) niet beter af. Zeker gezien de kwetsbaarheid van cluster 3-leerlingen acht de Onderwijsinspectie deze uitkomst maatschappelijk niet acceptabel.Kijk voor het Onderwijsverslag 2006/2007 en meer achtergrondinformatie opwww.onderwijsinspectie.nl De staat van het onderwijs – Onderwijsverslag 2006/2007 (PDF)
Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.