De overheid stelt steeds meer budget beschikbaar voor innovatie in het onderwijs. De besteding van deze gelden is aan het veld overgedragen. De Onderwijsraad vindt echter dat ook de minister voldoende zeggenschap moet hebben over de innovatiegelden, door een deel ervan te oormerken en resultaatafspraken met het veld te maken. Meer informatie
Dit stelt de Onderwijsraad in de verkenning `Sturen van vernieuwende onderwijspraktijken´ die onlangs werd aangeboden aan minister Plasterk. Bij de zeggenschap van de minister over de innovatiegelden moet deze rekening houden met een evenwichtige verdeling over de drie klassieke functies van het onderwijs: kwalificatie (kennis en vaardigheden), selectie (toewijzing naar een plaats in de samenleving) en socialisatie (burgerschap). In de praktijk blijken veel scholen en instellingen de innovatiebudgetten uitstekend in te zetten voor het versterken van de kwalificatie- en selectiefunctie. Dat is een positieve ontwikkeling, maar de raad vindt tegelijkertijd dat de overheid een taak heeft om scholen te stimuleren de extra middelen óók in te zetten voor het versterken van de socialisatie/opvoedingsfunctie. Bijvoorbeeld via de netwerkschool, waarbij delen van het onderwijs buiten de school plaatsvinden en waarbij ook instanties of personen de school binnen worden gehaald (muziekles door het fanfarekorps of sporttrainers die gymlessen verzorgen) om `betekenisvol leren´ mogelijk te maken. De raad constateert tot slot dat er veel aandacht uitgaat naar proceskenmerken als het gaat om het toekennen van innovatiegelden, terwijl de resultaten voorop zouden moeten staan. De Onderwijsraad pleit daarom voor simpele resultaatafspraken, die het vervullen van de drie functies waarborgen.
De verkenning `Sturen van innovatieve onderwijspraktijken´ vindt u op www.onderwijsraad.nl