Roel In ´t Veld over Good Educational Governance Spagaat Verlammende macht van accountants Good Educational Governance Onderwijs centraal Subsidiariteitsbeginsel Auteur: Danielle Arets
Dit is in een notendop de gepeperde mening van Roel In t Veld, bestuurskundige, veelgevraagd spreker, zes jaar directeur-generaal hoger onderwijs, een paar dagen staatssecretaris van onderwijs tijdens het derde kabinet Lubbers en bestuurslid van tal van adviesraden, waaronder decaan van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur NSOB. De laatste jaren laat In t Veld vooral van zich horen wanneer goed bestuur in het gedrang komt. “Good Governance staat voor het oplossen van problemen op institutioneel niveau. Problemen die ook in het onderwijs veelvuldig voorkomen”, zegt hij.
In t Veld kan zich de verwarring van veel schooldirecteuren wel voorstellen. Enerzijds krijgen scholen steeds meer verantwoordelijkheid, terwijl ze aan de andere kant in toenemende mate verantwoording moeten afleggen aan toezichtorganen. Een spagaat waar niet alleen de directeuren zelf, maar zeker ook de beleidsambtenaren mee worstelen. “Sinds het ministerie van OCW tot decentralisering besloten heeft, wordt er oprecht geprobeerd zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de school te leggen. Zoals de lumpsumfinanciering, die scholen meer bestedingsvrijheid geeft.” Scholen konden al vrij beschikken over de vergoedingen voor materiele kosten, zoals de schoonmaak van de school en aanschaf van het lesmateriaal. In het nieuwe systeem krijgen scholen één totaalbedrag voor personele én materiële uitgaven en mogen we volledig zelf uitmaken hoe we ons geld besteden. Een goed systeem vindt In t Veld. Het subdepartement Financieel Economische Zaken FEZ heef decentralisering echter nog niet zo hoog op de agenda staan, waardoor scholen te maken krijgen met tegenstrijdig beleid. “De beleidsboys van FEZ hebben bijvoorbeeld net een nieuw boekhoudsysteem bedacht waarmee schoolbesturen verplicht worden tot uitgebreide financiële verantwoording. Het gevolg is dat tal van toezichtorganen, zoals accountants en administratiekantoren, zich intensief gaan bemoeien met het schoolbestuur en dat betekent vaak dat de voorgestelde vrijheid ernstig wordt belemmerd.”
De verhouding tussen toezichthouders en het schoolbestuur is volgens In t Veld volledig scheefgegroeid. Toezichthouders moeten toezicht houden en zich dus niet bemoeien met het bestuur. In feite moet de toezichthouder onzichtbaar zijn. Maar de praktijk wijst helaas anders uit. “Accountants komen binnen met zon air van wij weten sinds Worldcom hoe de wereld in elkaar zit. Zie daar als bestuur maar eens aan te ontkomen. Bovendien, en dat is misschien nog wel veel erger, wekken ze een soort substantieel wantrouwen op. We komen jullie eens eventjes controleren. Geen wonder dat schoolbesturen het gevoel hebben de grip te verliezen.”
In t Veld vindt het ook wel logisch dat accountants zichzelf een prominentere rol toedichten dan eigenlijk wenselijk zou zijn. “Mensen hebben nu eenmaal een heel natuurlijke drang zichzelf van werk te voorzien. Die accountants willen adviseren, het beleid vertalen en in het ergste geval gaan ze zich dus echt bemoeien met het bestuur. Dat is funest, want toezichthouders zijn helemaal niet democratisch gekozen en bovendien zelf vaak erg bureaucratisch ingesteld. Toen ik een paar jaar geleden onderzoek deed naar de vraag waarom scholen in het voortgezet onderwijs lumpsum niet gebruikten, kwam ik tot de conclusie dat de directeuren niet van voldoende informatie waren voorzien. De administratiekantoren waren gewoon niet tijdig genoeg op de hoogte van de wettelijke veranderingen. Of om nog een voorbeeld te geven; bij een innovatieavontuur op een ROC was zes miljoen vrijgemaakt om jonge moeders te onderwijzen. Na vier jaar bleek bij de evaluatie dat er 1,2 miljoen was uitgegeven aan een viertal accountantsbureaus. Kortom, die toezichthouders slurpen geld, tijd en energie op en het schoolmanagement krijgt er weinig voor terug.”
Toch kunnen interne toezichthouders erg nuttig zijn. “Ze zijn het ideale orgaan om bijvoorbeeld andere toezichtorganen, zoals de Onderwijsinspectie, van advies te voorzien.” Het bestuur op meta-niveau besturen van het bestuur zou volgens In t Veld veel meer aandacht moeten krijgen. En dat is precies de rol die een Raad van Toezicht in een onderwijsinstelling zal vervullen. Maar de onderwijsinspectie richt zich rechtstreeks tot de schoolbesturen en holt daarmee de rol van de interne toezichthouder uit. “Dat is echt heel jammer.”
Scholen krijgen dus enerzijds meer verantwoordelijkheid, maar moeten tegelijkertijd ook meer verantwoording afleggen aan toezichtorganen. Hoe deze gestelde spagaat op te lossen? Hoewel goed bestuur een begrip is geworden waar alles onder te scharen valt, is het volgens In t Veld desalniettemin een belangrijk instrument voor het aanpakken van institutionele problemen. “Ellende op de werkvloer ontstaat vaak door problemen in het stuurcentrum.” Om de kloof tussen bestuur en toezicht op te lossen moet er goed worden nagedacht over de rolverdeling, of in de woorden van In t Veld: “Het gaat om het vinden van een goede balans tussen betrokkenheid en distantie. Schoolbesturen moeten zich dus bewust bezighouden met de vraag hoe ver ze de macht van de toezichthouders willen laten komen. Bij die afweging moeten ze echter primair stellen dat ze als bestuur zoveel mogelijk energie moet steken in het opbouwen van een relatie tussen leerlingen, ouders en leerkrachten. En zo min mogelijk in het opbouwen van een relatie met accountants. Want dan worden scholen al snel verdrietfabrieken.”
De school moet weer centraal in de samenleving komen te staan. “Normen en waarden krijg je echt niet meer via de kerk of moskee bijgebracht. Dat moet via het onderwijs gebeuren.” Nu bemoeien zich volgens In t Veld teveel instanties met de ontwikkeling van kinderen. “Het jeugdbeleid ligt niet in eerste instantie bij het ministerie van OCW, maar ook bij de ministeries van Justitie en Volksgezondheid. Dat is niet goed. Het jeugdbeleid moet bij één departement liggen. Het ministerie van OCW moet zijn leidende rol terugeisen; zeggen dat het onderwijs het centrale kindsysteem is. Want anders gaan we straks denken dat het bureau Jeugdzorg meer invloed heeft dan de school. Dat is echt niet goed.” In t Veld verwacht niet dat er vanuit Den Haag snel nieuwe geluiden te horen zijn. Dus zal de herwaardering van het onderwijs vanuit de samenleving tot stand moeten komen. “Gemeente- en provinciebesturen moeten in samenwerking met schoolbesturen de centrale plek van het onderwijs gaan opeisen.” Zelfbewustzijn is daarin de centrale factor. Maar, geeft in t Veld toe, daaraan hebben leerkrachten ernstig gebrek. “Leerkrachten twijfelen vaak over hun eigen professionaliteit. Dat komt ook omdat ze niet worden opgeleid als regisseurs van de omgeving. Het is zaak dat we aan het zelfbewustzijn van leerkrachten gaan werken. Dat we met zijn allen weer gaan inzien dat zij in belangrijke mate ook opvoeders van kinderen zijn.”
Want in toenemende mate verwaarlozen ouders hun opvoedende taak. In dat geval moet de school volgens In t Veld als substituut optreden. Hij wil daar best ver in gaan: “Als ouderschap faalt, dan vind ik dat we via het subsidiariteitsbeginsel de macht aan de school moeten geven. De school kan heel goed als plaatsvervangend ouder optreden.” In t Veld is zich bewust van het feit dat deze gedachte regelrecht indruist tegen de op dit moment overheersende gedachte dat je ouderschap centraal moet stellen. Hij geeft ook toe dat het plaatsvervangend ouderschap het risico met zich meebrengt dat je ouders bevestigt in hun falende rol. Desondanks vindt hij dat falende ouders gestraft moeten worden, desnoods door middel van sancties. “Als ouders niets doen, dan moeten ze de school daar maar voor betalen. Iemand moet het toch opvangen?”
Thema: Good Educational Governance
Kader Primair 2 – Oktober 2005