Tijdens de schoolsluiting in het voorjaar werkten veel ouders thuis en werden zij geacht hun kinderen te begeleiden bij het schoolwerk. Alleen kinderen van ouders in ‘vitale beroepen’ konden terecht op school of bij de kinderopvang. Welke lessen zijn daarvan geleerd? Wat houden we erin en wat kunnen we verbeteren bij een onverhoopte tweede lockdown?
Al in een onderwijsboekje uit 1908, zo ontdekte onderwijsadviseur en expert ouderbetrokkenheid Peter de Vries, stond dat de leerkracht binnen twee weken na het begin van het schooljaar bij alle leerlingen op huisbezoek moest zijn geweest. Anders kon hij het de rest van het jaar wel vergeten. “Zó belangrijk was het toen al dat je als leerkracht eerst contact legde met de leerling en de ouders en hun vertrouwen won. Het draait niet om vertrouwen vrágen, maar om vertrouwen wínnen van ouders.” En dát heeft de coronatijd volgens De Vries zeker laten zien. “Veel leerkrachten hebben op alle mogelijke manieren geprobeerd in contact te komen met de ouders en gepoogd de thuissituatie van hun leerlingen in kaart te brengen. Scholen pakten het verschillend aan, maar de betrokkenheid ging ver: ik hoorde verhalen van leerkrachten die voor leerlingen thuis een device zoals een laptop of Chromebook regelden.
Dat is een verworvenheid die hopelijk behouden blijft, het nauwere contact. De coronatijd liet zien dat leerkrachten er echt op uit waren om een relatie tot stand te brengen met leerlingen en ouders.”
In april van dit jaar bracht de Onderwijsraad een ‘spoedadvies’ uit. De intelligente lockdown was begonnen en de raad stuurde enkele aanbevelingen aan minister Slob. Voorzitter Edith Hooge: “In dat advies vroeg de raad om de aandacht vooral te richten op de opvang van kinderen in instabiele of onveilige thuissituaties. In het besef dat dit geldt voor minimaal drie op de honderd leerlingen. De school als veilige haven, die functie heeft de school voor een groep leerlingen óók. De coronatijd zette die taak op scherp. Scholen hebben de sociale kant van hun leerlingen beter in beeld gekregen, daar zullen ze ook in de toekomst profijt van hebben.” En is er nu een betere samenwerking met instanties om de school heen, zoals kinderopvang en Jeugdzorg? Hooge: “Het goede aan de coronatijd is dat schoolleiders met welzijnswerkers en leerplichtambtenaren gingen bekijken hoe ze contact konden leggen met de leerlingen die ‘kwijt’ waren. Soms gingen leraren letterlijk de deuren langs. Het gaf een impuls aan de samenwerking tussen het onderwijs en de ‘sociale infrastructuur’ er omheen. Ik hoop dat die hechte samenwerking blijvend is.”
Gjalt Jellesma is voorzitter van Boink, de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang. Hij is kritisch over het gevoerde beleid. “Het overhevelen van de onderwijstaak naar ouders was ondoordacht. Je kunt niet van ouders verwachten dat ze het onderwijs van hun kind of kinderen verzorgen naast hun werk.” Een van de geleerde lessen is dat de fysieke component van onderwijs heel belangrijk is, zegt Hooge. “Onderwijs is een sociale onderneming: kinderen op school, met leraren in een onderwijsomgeving, dat is de functie van school. Men zal zich wel vijf keer bedenken voor de scholen weer worden gesloten. De pandemie deed echt een beroep op het onderwijskundig leiderschap van schoolleiders en hun team: zij moesten beslissen hoe ze het op afstand lesgeven zouden vormgeven. Geven we alleen de kernvakken of het hele programma? Hoe zorgen we ervoor dat alle leerlingen de lesstof oppikken? Die keuzes moesten scholen zelf maken en dat vroeg heel wat van hun onderwijskundige leiderschapskwaliteiten.”
Ook kwam er een logistieke zwakte bovendrijven in de coronatijd: de samenwerking tussen scholen en kinderopvangorganisaties liep niet altijd even lekker. “Er was te weinig besef dat die twee partners altijd, maar zeker in coronatijd, moeten samenwerken”, zegt Jellesma. “Scholen hebben een hoop vrijheid in de inrichting van hun school, en daar heb ik ook begrip voor, maar ze kunnen niet zomaar hun schooltijden aanpassen en dan verwachten dat kinderopvangorganisaties en de buitenschoolse opvang die veranderingen opvangen. In zo’n uitzonderlijke noodsituatie als de intelligente lockdown was, moet er voor scholen misschien minder individuele beleidsvrijheid komen. Van mij had er wel wat meer regie van de overheid mogen zijn.” Maar, zegt hij erbij: “We hadden dit allemaal nog nooit meegemaakt. Het is natuurlijk gemakkelijk om achteraf met het vingertje te zwaaien. En winst is dat we inmiddels beter weten hoe het moet, mocht er weer een lockdown komen.”
En nu zijn de scholen en de kinderdagverblijven weer open, maar staan de ouders buiten. Tot aan de deur mogen ze hun kind brengen, en niet verder. De Vries: “Ouders zijn onthutst dat ze de juf of meester van hun kind niet kennen, niet eens meer in het klaslokaal kunnen komen.” Zijn advies aan leerkrachten is om op een andere manier betrokken te blijven bij ouders: “Ga wél in de app-groepjes van de klas zitten, mute desnoods alle berichten, maar kijk er wel af en toe op. Zorg dat ouders je op een laagdrempelige manier kunnen bereiken en houd in de gaten wat er speelt.” Jellesma vraagt zich af wat ervoor in de plaats is gekomen, want: “Er zijn overdrachtsmomenten nodig en dan moet je het even kunnen hebben over je kind. In de kinderopvang worden kinderen nu vaak op een stoeltje in de gang gezet of vindt de overdracht plaats voor de deur. Het is een soort ‘koude overdracht’, ouders vinden het ook moeilijk, maar het kan nu even niet anders.” De Vries ziet ook dat de contactmomenten met ouders zijn afgenomen, maar vindt dat niet zo’n groot probleem. “Het gaat er niet om of er veel of weinig contact is met ouders, maar om goed contact. Contact op maat. Wat mij betreft mag er nog wel wat dieper worden nagedacht: waarom zou de leerkracht in één week met alle ouders en leerlingen het 10 minuten-gesprek moeten voeren? Aan het begin van het jaar kun je een startgesprek met elke ouder voeren, kind erbij, en in dat gesprek de afspraken maken over het contact. De één wil regelmatig contact, bij de andere leerling hoeft het maar af en toe. Dat is ook veel minder stressvol voor leraren.” Edith Hooge van de Onderwijsraad: “Ouders staan nu inderdaad op afstand, daar zit geen pedagogische gedachte achter. Het is nu een noodsituatie met een groot gezondheidsprobleem. Wat heel duidelijk is gebleken toen werd overgestapt op digitaal afstandsonderwijs, is dat ouders het moeilijk vinden om hun kinderen te begeleiden bij het leerproces. Ouders zijn meestal geen leraren gebleken. Ze hebben onvoldoende kennis van vakdidactiek, hebben de kennis van de leerstof niet meer en weten meestal niks van leerprocessen. Onderwijs geven is een vak, dat besef is diep in de samenleving doorgedrongen.” De Vries: “Ouders vonden het lesgeven superzwaar, maar ik vrees dat de herwaardering voor het vak van leerkracht ook weer zo is weggezakt.”
Moeten scholen een draaiboek hebben klaarliggen ‘voor het geval dat’? De Vries: “Sommige scholen hebben behoefte aan een draaiboek, andere niet. Het is belangrijk dat je weet hoe je met elke ouder contact kunt hebben als zich een uitzonderlijke situatie aandient. Oefen dus in contact op maat, passend bij elke situatie en bij elke ouder. Een goed gesprek voeren is niet een kwestie van een kunstje of een puntenlijst afwerken, het draait ook om logisch nadenken.” Hooge betwijfelt of scholen al de tijd hebben gevonden om een draaiboek op te stellen. “Op het moment dat er voor scholen tijd is om terug te kijken, is er ruimte voor het maken van een draaiboek. Maar dan nog, het is een draaiboek voor het onbekende. En in Nederland zijn de verschillen tussen scholen groot, we hebben een heel gedecentraliseerd systeem met veel pluriformiteit. Ook in een coronacrisis leggen scholen hun eigen accenten.” Jellesma hoopt dat scholen en kinderopvangorganisaties al wel een draaiboek hebben klaarliggen. “We horen veel dat dit niet de laatste keer zal zijn. Als scholen weer noodopvang moeten verzorgen, hoop ik dat ze meer samenwerken met de kinderdagverblijven en bso’s, waar de lokalen meer zijn ingericht op spelen en eten. Bij goed samenwerken hoort dat je elkaars belang en elkaars waarde erkent. Dat heeft deze crisis ook duidelijk gemaakt.”
Het is nu nog te vroeg om te kunnen zien of de onderwijsachterstanden al zijn ingehaald. Hooge: “We zitten nog in een soort tussenfase. Veel scholen hebben nu te maken met zieke leraren of leraren in thuisquarantaine, zijn bezig met praktische zaken als de ventilatie van hun gebouw en hoe ze het onderwijs zo veilig mogelijk kunnen geven. We zijn echt aan het overleven, het is spannend.” De Vries vindt dat als we terugkijken, we ook moeten meenemen wat die tijd betekende voor de leerlingen. “Het gaat er nu op scholen veel over of ze niet achterlopen op de stof en of getoetst kan worden wat ze geleerd hebben. Ik hoop dat er ook ruimte is om kinderen een proces van rouw te gunnen: leerlingen die geen contact hadden met vriendjes, van wie vader of moeder werkloos is geworden, die te maken hebben gehad met huiselijk geweld of een sterfgeval in de familie door corona. Laat hen erover praten en laat ze veel foto’s maken van alles wat ze nu zien en meemaken: de maffe bordjes, de mondkapjes en de anderhalvemetersituaties overal in de samenleving.”
Interessant?
Dit artikel stond in KADER , het vakblad voor schoolleiders, dat AVS-leden exclusief ontvangen. Wil jij KADER ook op de deurmat hebben? Word lid of abonnee, ontvang voortaan een kersvers exemplaar in de brievenbus en versterk de positie van schoolleiders.