Nederland geeft gemiddeld minder uit aan onderwijs dan andere OESO-landen en heeft relatief veel te maken met schooluitval. Dit blijkt uit de nieuwe editie van het jaarlijkse rapport Education at a Glance, dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op 18 september presenteerde. Deze meest recente internationale vergelijking van onderwijsstelsels in de OESO-landen toont de situatie in de jaren 2004 en 2005.
De Nederlandse onderwijsuitgaven zijn in de periode 1995-2004 vooral in het primair en secundair onderwijs gestegen: met 43 procent (gecorrigeerd voor inflatie) tegen 39 procent in de OESO. Omdat het aantal leerlingen in Nederland wat sneller toenam dan in de EU, stegen de uitgaven per leerling in Nederland ongeveer even hard als gemiddeld in de OESO (36 procent). De onderwijsuitgaven in het primair en secundair onderwijs stegen sneller dan het BBP (Bruto Binnenlands Product), wat leidde tot een toename van de totale onderwijsuitgaven van 4,8 procent van het BBP in 1995 tot 5,1 procent van het BBP in 2004. Dit geldt echter ook voor veel andere landen, waardoor Nederland nog steeds relatief weinig van het BBP aan onderwijs uitgeeft dan gemiddeld in de OESO (6,2 procent). Het Nederlandse onderwijsstelsel is wel doelmatig: het behaalt, in vergelijking met omringende landen, wél redelijk goede resultaten bij een relatief laag uitgavenniveau. Nederlandse leerlingen presteren goed in internationaal vergelijkbare lees- en rekenvaardigheidstesten. Uit specifieke analyses van het PISA onderzoek (2003) die in deze editie van Education at a Glance worden gebruikt, blijkt dat het Nederlandse onderwijs er vooral goed in slaagt de minder getalenteerde leerlingen relatief goed te laten presteren, maar dat er maar weinig goede leerlingen uitblinken. Het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking blijkt redelijk goed, maar vergeleken met omringende landen kan het beter. In de leeftijdsgroep 25-34 jarigen bezit in (in 2005) 81 procent een diploma op tenminste hoger secundair niveau (mbo-2, havo, vwo). Dit is iets hoger dan het gemiddelde in de EU, maar lager dan in bijvoorbeeld Duitsland, Denemarken of Zweden. Belangrijke reden is dat voortijdig schoolverlaten in Nederland relatief veel voorkomt in vergelijking met deze landen.
SalarisHet salaris voor Nederlandse leerkrachten ligt zowel in het primair als het secundair onderwijs boven het gemiddelde salaris dat leerkrachten in de EU en de OESO verdienen. Maar de salarisgegevens in Education at a Glance kunnen gemakkelijk verkeerd worden geïnterpreteerd. Het betreft hier namelijk de salarissen volgens de officiële schalen en in tegenstelling tot de meeste OESOlanden kent Nederland meerdere salarisschalen. Ook blijft het salaris van leerkrachten in Nederland achter bij de salarissen van hoger opgeleiden in andere sectoren. In de nota ‘Werken in het Onderwijs 2008’, die dit najaar verschijnt, zal nader ingegaan worden op de beloningspositie van het onderwijspersoneel. In de beleidsreactie op het rapport Rinooy Kan, dat eind oktober verschijnt, kondigt het ministerie van OCW concrete maatregelen aan. De indicatoren van het onderwijsproces in Education at a Glance laten verder zien dat het onderwijs in Nederland intensief is: het (formeel) aantal lesuren ligt voor zowel leerlingen als leerkrachten hoog in internationale vergelijkingen. Het gemiddelde verplichte aantal lesuren in de OESO-landen voor leerlingen tussen de 7 en 14 jaar is 6.852. In Nederland is dat – samen met Australië, Italië en Schotland – ongeveer 8.000. Ook is in Nederland het aantal leerlingen per leerkracht zowel in het primair als het secundair onderwijs hoger dan gemiddeld in de OESO.
U kunt het rapport Education at a Glance downloaden via
www.minocw.nl/euonderwijs