Door de coronacrisis daalt het aantal zittenblijvers op middelbare scholen. Leerlingen krijgen dit jaar op veel scholen het voordeel van de twijfel. Ook krijgen leerlingen en ouders op veel scholen een zwaardere stem in het besluitproces. Dat blijkt uit een rondgang van Trouw langs grote schoolbesturen die samen ruim honderd middelbare scholen onder hun hoede hebben.
Omdat scholieren veel minder op school waren en soms minder toetsen en opdrachten hebben gemaakt, hebben leraren minder ‘harde’ gegevens om te beslissen of een leerling door kan naar het volgende schooljaar. Een deel van de leerlingen heeft achterstanden opgelopen door een gebrek aan fysieke lessen en persoonlijke begeleiding. Uitzonderlijke tijden vragen om een uitzonderlijke aanpak, zo is de teneur.
Voor het centraal examen zijn er landelijke normen vastgesteld, maar voor de criteria om over te gaan zijn die er niet. Scholen hebben daarom grote vrijheid om zelf te bepalen wie er overgaat.
Meer dan andere jaren kiezen scholen ervoor niet alleen de leraren, maar ook scholieren en hun ouders te betrekken bij het besluit om over te gaan of te blijven zitten.
Vergeleken met andere landen telt Nederland relatief veel doubleurs. Van 2016 tot 2019 steeg het percentage zittenblijvers in het vo van 5 naar ruim 6 procent. Dit wordt in de hand gewerkt door ons onderwijssysteem, met jaarklassen, relatief vroege selectie, harde overgangen en eindniveaus. Dit terwijl recente onderzoeken tonen dat zittenblijven vaak ineffectief is en demotiverend werkt. In het sectorakkoord VO is daarom afgesproken dat het aantal zittenblijvers dit jaar moet zijn teruggebracht tot 3,8 procent. Het is nu nog niet duidelijk of dat percentage door de coronacrisis gehaald wordt.