In Nederland gaan er steeds meer stemmen op om het onderwijs werkelijk inclusief te maken. Een praktijk die in veel landen buiten Nederland altijd al zo is geweest. Ook in Nederland zijn inspirerende voorbeelden te vinden van een betere aansluiting tussen onderwijs en zorg.
“Of het nu in Dublin is of IJsland, in de hoofden van leraren, schoolleiders, gemeenten en ouders is het daar volstrekt logisch dat kinderen naar de buurtschool gaan, tenzij een kind blind of doof is of zwaar gehandicapt. Nederland daarentegen kent een uitgebreid systeem van speciaal onderwijs, dat snapt men in het buitenland niet”, zegt Marina Vijlbrief. In haar allerlaatste week als adviseur internationalisering van de AVS – vlak voor ze als 73-jarige met pensioen gaat – praat Kader Primair met haar over haar ervaringen met buitenlandse good practices op het gebied van inclusief onderwijs.
Vijlbrief organiseerde 22 jaar educatieve studiereizen voor de AVS, woont afwisselend in Amsterdam en Zuid-Italië en was tot haar 64e schoolleider in het primair onderwijs in Den Haag en Amsterdam. “Veel scholen in het buitenland zien het als hun plicht om elk kind op te vangen en onderwijs aan te bieden. Alleen als het écht niet anders kan, dan wordt het kind naar een andere school gestuurd.” Vijlbrief zag scholen ‘van het Finse Lapland tot Cyprus’ van binnen. In al die educatieve reizen (110 in totaal) constateerde ze een paar opvallende verschillen met Nederland. “In veel schoolsystemen zitten leerlingen tot hun 16e jaar ongedeeld bij elkaar, alle soorten kinderen. In de Scandinavische landen en ook in Italië is er een doorlopende leerlijn: een schoolperiode van tien jaar achter elkaar primair onderwijs. De lijnen tussen scholen en gemeenten zijn kort. De gemeente overlegt met de school; in het begin van het jaar bekijken zij welke leerlingen extra zorg nodig hebben of extra onderwijstijd behoeven en dat wordt dan geregeld. Als ik het Nederlandse systeem uitleg, met al die schoolbesturen en samenwerkingsverbanden, dan kijken ze me ongelovig aan: wat een oerwoud aan besturen!”
Samenwerkingsverband De Meierij wil doen wat Vijlbrief signaleert: een betere aansluiting regelen tussen onderwijs en zorg. Bas Wesseldijk is directeur-bestuurder van De Meierij (regio Den Bosch) en coördineert een samenwerkingsverband van 126 scholen, waarin onderwijs samenwerkt met ouders, kinderopvang, voorschoolse instellingen en jeugdhulppartners om Passend onderwijs en zorg te bieden aan leerlingen. Doel van de aangesloten schoolbesturen is om op een verantwoorde manier overal in de regio thuisnabij Passend onderwijs verzorgen, zonder dat er nog aparte scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) nodig zijn. Het is ze gelukt om in twaalf jaar tijd het sbo in hun regio af te bouwen van ruim 6 naar 0,5 procent. Belangrijk element hierin is het opzetten van een multidisciplinair ondersteuningsteam met onderwijs en jeugdhulp op scholen, waar naast leraren ook ouders en leerlingen terecht kunnen. “Het kost scholen in het begin wel extra tijd om de nieuwe samenwerking in de school vorm te geven”, zegt Wesseldijk. “Bij de start liepen we tegen kwesties aan als: ‘Hoe zorgen we ervoor dat we elkaar niet in de weg lopen, wie neemt welke verantwoordelijkheid?’ Maar als het eenmaal op gang is gekomen, merk je dat je voorkomt dat je bij elke nieuwe zorgleerling steeds de zorg van buiten moet halen.”
Eén van die ‘pilotscholen’ is kindcentrum De Springplank in Den Bosch, waarvan Marian van Maarseveen schoolleider is en waar een multidisciplinair team rondloopt op school. “Ik merk dat door de betere samenwerking met de jeugdverpleegkundige en schoolmaatschappelijk werk veel leraren zich ‘ontzorgd’ voelen. We gingen als kindcentrum altijd al best ver in het ondersteunen van het kind en in wat het gezin nodig heeft om goed te kunnen functioneren, maar nu worden we veel directer bijgestaan. De hulpverleners in de school zijn heel nabij en weten de juiste route te bewandelen als er een probleem is.” Wesseldijk van het samenwerkingsverband: “Leerlingen die in de klas uit de band springen vanwege een problematische gezinssituatie of door stoornissen, kunnen we nu in de klas behouden. Als school kun je niet alle hulp bieden – daar zijn zorgprofessionals voor – maar het is wel onze taak om zorg te signaleren en ervoor te zorgen dat het kind goed in zijn vel zit.” Hij voegt toe, realistisch: “Maar wij hebben ook gewoon te maken met gemeentelijke bezuinigingen en wachtlijsten in de jeugdzorg.” Schoolleider Van Maarseveen: “In het verleden zijn we vaak over onze grenzen gegaan om allerlei soorten hulp te bieden, dat gaan ten koste van aandacht voor het onderwijs en voor de rest van de leerlingen. Nu we snel signaleren en meteen kunnen handelen, hebben we denk ik veel zorg kunnen voorkomen.”
Hoe vinden de leerlingen het, de diversiteit aan klasgenoten? Van Maarseveen: “Meestal vinden ze het prima, maar soms zijn kinderen ook wel klaar met moeilijk gedrag veroorzaakt door één leerling.” Op de vraag of bijvoorbeeld een kind met het syndroom van Down welkom is op haar kindcentrum, zegt Van Maarseveen: “We gaan altijd kijken of het mogelijk is. Het belangrijkst is toch de mindset: kijken naar mogelijkheden in plaats van beperkingen.”
Nog even terug naar inclusief onderwijs over de grens. Veel studiereizen van de AVS gaan naar Scandinavische landen. Vijlbrief vertelt over reizen naar Zweden, Finland en Denemarken, waar elke school een hoog (universitair) opgeleid team heeft met een keur aan gespecialiseerde leraren. “Op de ene school zit een specialist op het gebied van autisme en Asperger, op de andere school een expert op het gebied van spraak- en taalstoornissen. Waar de kinderen de beste hulp krijgen, daar worden ze naartoe gestuurd en zitten ze in de klas samen met andere leerlingen.” Vijlbrief herinnert zich ook een van haar eerste reizen, naar Berlijn.
“Ik zie die Gesammtschüle nog voor me, waar ze in de klas sta-stoeltjes hadden voor spastische kinderen en zuurstofflessen voor kinderen met een beperking. Elke dag werden er twee kinderen aangewezen die, voor de pauze begon, alvast hun klasgenoten in een rolstoel naar buiten duwden zodat niet iedereen daarop hoefde te wachten. De leraren betrokken de leerlingen op een natuurlijke manier bij dat proces van integratie en samenwerken. In Nederland was ik eens op bezoek bij een speciale school. Ik zag busladingen speciaal onderwijs-kinderen uitgeladen worden, die overal vandaan kwamen. Er was een heel uitgebreid team omheen. De gedachte bekroop me: ‘Die zien nooit eens andere kinderen.’ Natuurlijk is het ingewikkeld, er zal altijd iets als speciaal onderwijs blijven voor de meest complexe leerlingen. Dat kan niet anders. In Scandinavische landen is het motto: ‘Meedoen waar het kan’, dat vind ik een goed uitgangspunt.”
Vijlbrief vindt het te gemakkelijk om een Fins of Zweeds model copy-paste op Nederland te plakken. “De leraren daar zijn hoger opgeleid en ouder als ze beginnen, die hebben toch meer bagage. De klassen zijn kleiner, de ondersteuning is uitgebreider, en het salaris van en de maatschappelijke waardering voor leraren is hoger. Dat zijn toch fundamentele verschillen. Ik erger me aan Nederlandse politici die anderhalve dag in Stockholm rondlopen en dan roepen dat we ‘het Zweedse model’ moeten invoeren. Natuurlijk heeft het verschil tussen ons en Scandinavische landen te maken met geld en menskracht; daar zijn groepen van ten hoogste twintig leerlingen met vier volwassenen erbij. Er lopen schoolverpleegkundigen rond, mensen van jeugdzorg, psychologen: die maken allemaal deel uit van het team in Zweden. In Finland en IJsland is dat ook zo.”
Is de leidende gedachte achter inclusief onderwijs – samen naar school – een goed idee in de Nederlandse praktijk? Vijlbrief: “Als het de ontwikkeling van de rest van de klas niet in de weg staat, maar juist iets toevoegt, is het een goed idee. Maar dan niet in klassen van dertig leerlingen, hutjemutje bij mekaar en zonder veel extra ondersteuning voor de leraar. Dan wordt het een te zware belasting.” Schoolleider Van Maarseveen: “Kinderen verschillen, in leerbehoeften zijn er uitschieters aan de onder- en bovenkant. Later in de maatschappij zullen ze ook moeten leren samenwerken met anderen, dus waarom niet al in de klas?”
De Finse basisschool Granhultsskolan in Kauniainen telt 348 leerlingen, waarvan zeven met special needs. Geen van hen heeft een fysieke beperking. Rector Catharina Sunesdotter: “Naast het onderwijsteam hebben we tien onderwijsassistenten, vier gespecialiseerde leerkrachten, een schoolmaatschappelijk werker, een psycholoog en een schoolverpleegkundige in dienst. We vinden het belangrijk dat leerlingen leren omgaan met verschillen en door kinderen met verschillende mogelijkheden bij elkaar in de klas te zetten, gebeurt dat op een natuurlijke manier. Onze leerlingen krijgen zo begrip en respect voor ongelijke uitgangsposities. Ze kunnen elkaars rolmodel zijn, en na schooltijd zien we ook dat leerlingen bij elkaar spelen of samen naar clubjes gaan.”
Sunesdotter vervolgt: “Het verschilt in Finland per gemeente hoe ‘inclusief’ het onderwijs wordt vormgegeven en hoeveel verschillende leerlingen met beperkingen een school opneemt. In ons schoolcurriculum uit 2014 staat uitdrukkelijk vermeld dat we differentiëren aan de onder- en de bovenkant. Nadeel van ons systeem is dat het prijzig is. Het kost ook veel tijd om genoeg geschikte mensen te vinden die de capaciteiten hebben om te kunnen werken met zo’n diverse groep leerlingen. Eyeopener voor mij was dat veel leerlingen hoger in hun cognitieve ontwikkeling kunnen reiken dan we vooraf hadden ingeschat. Voor kinderen is het fijn en goed om in de buurt waar ze wonen te kunnen spelen en te leren met andere buurtkinderen.”
Interessant?
Dit artikel stond in Kader, het vakblad voor schoolleiders, dat AVS-leden maandelijks ontvangen. AVS komt op voor de belangen van schoolleiders in het basis- en voortgezet onderwijs. Word ook lid of abonnee, ontvang voortaan iedere maand een kersvers exemplaar in de brievenbus en versterk de positie van schoolleiders.