‘Het doel van zelfevaluatie is dat je je als school ontwikkelt’

Scholen gaan de komende jaren steeds meer naar zichzelf kijken. Dat is een effect van het nieuwe toezichtkader van de onderwijsinspectie, waarin zelfevaluatie steeds belangrijker wordt. Hoe organiseer je dat? Waar let je op? En wat is een betrouwbare lesobservatie?

‘Wat gaat er goed, wat kan beter en wat móet echt beter?’ Zo omschrijft de inspectie zelf de manier waarop het vanaf 1 augustus 2017 toezicht gaat houden op scholen in Nederland. Schoolbesturen moeten daarvoor goed zicht hebben op de kwaliteit van ‘hun’ scholen, want zij vormen de eerste gesprekspartner van de inspectie. Maar wie moet ervoor zorgen dat een schoolbestuur goed geïnformeerd is over de kwaliteit op ‘zijn’ scholen? Het antwoord ligt volgens adviseur en trainer Jan Stuijver van de AVS voor de hand. “Dat is de taak van de schoolleider. En daar moet deze in mijn ogen ook heel proactief in zijn.” Stuijver, die sinds begin 2015 de training ‘Zelfevaluatie in de school’ geeft aan schoolleiders, legt uit wat hij daarmee bedoelt. “Stel dat je bijvoorbeeld de resultaten hebt gekregen van een tevredenheidsonderzoek onder kinderen, ouders en personeel of dat je een verslag van een aantal klassenbezoeken hebt gemaakt, houd die dan niet voor je, maar deel die met je team en met het bestuur. Zodoende krijgt deze informatie waarde.” Stuijver is soms heel verbaasd als hij schoolleiders hoort vertellen dat ze geen tijd hebben voor dit soort zaken. “Jezelf evalueren is in mijn ogen een must. Al was er niet zo iets als een onderwijsinspectie, dan zou je het nog moeten doen. Want door kritisch naar jezelf te kijken ontwikkel je je.”
 
Eilandje
Daar is Joke Walda, directeur van basisschool De Compositie in Almere, het van harte mee eens. “Ik merk nog weleens dat scholen op een eilandje gaan zitten en niet openstaan voor feedback. Zonde, want je kunt zo veel van elkaar leren.” Walda vertelt dat de Almeerse Scholen Groep (ASG: 43 basisscholen en acht scholen voor voortgezet onderwijs) waar haar school onder valt, al acht jaar werkt met een auditsysteem. “Tien jaar geleden waren er nogal wat ‘zwakke’ scholen in Almere en mede dankzij dit systeem is de kwaliteit van alle scholen behoorlijk verbeterd.” Elke vier jaar wordt een school van ASG bezocht door een auditgroep van twaalf deskundigen. Veelal directeuren, adjunct-directeuren en ib’ers van andere ASG-scholen. Walda, zelf ook auditor: “Zo’n anderhalf jaar voor een inspectie bezoeken we de scholen. Vooraf bestuderen we het zelfevaluatierapport of andere stukken en tijdens de audit praten we met de directie en met het team en gaan we de klassen in. Aan het eind van de dag presenteren we onze bevindingen en geven we aanbevelingen. In de periode tussen de audit en het inspectiebezoek kunnen scholen dan nog zaken verbeteren.”
Stuijver geeft toe dat een dergelijk auditsysteem niet voor iedereen is weggelegd. Vooral voor wat kleinere schoolbesturen zou dat wat lastiger te organiseren zijn, maar ook daar ziet hij mogelijkheden. “Je kunt het ook met een paar schoolleiders zelf organiseren. Spreek met je collega-directeuren af dat je elkaar gaat bezoeken, waarbij je je voorbereidt door het schoolplan of de zelfevaluatiestukken goed te bekijken en waarbij je aan het eind van de dag een goed gesprek hebt over kwaliteit en uitstraling. Het grote voordeel is dat je van elkaar leert.”
 
Maar hoe doen scholen dat die niet onder een scholenbestuur vallen? Stuijver: “Eenpitters zouden kunnen kijken wat ze op dat vlak kunnen afspreken met scholen in de omgeving.” Dat is precies zoals directeur-bestuurder Natalie de Baat van basisschool De Springplank in Rhenen het georganiseerd heeft, hoewel ze wel wil benadrukken dat ze geen eenpitter is maar dat ze samen optrekt met de Ericaschool, ook in Rhenen. “Behalve dat we intensief samenwerken met de Ericaschool zijn we onlangs bezocht door de directeur en ib’er van twee scholen uit ons samenwerkingsverband. Als school zijn we altijd al heel transparant en ‘evaluatief’, maar ik merkte dat het ook heel prettig was dat andere professionals bij ons in de keuken keken.”
 
Meerdere lesobservaties
Cruciaal onderdeel van een audit en zelfevaluatie is de lesobservatie, vindt Stuijver. “Of de kwaliteit van het onderwijs op een school goed is, zie je eigenlijk maar op één plek echt goed: in de klas. Een zichzelf respecterende schoolleider legt minimaal twee keer per jaar een klassenbezoek af.” Volgens Rikkert van der Lans van de Rijksuniversiteit Groningen, die onderzoek deed naar de betrouwbaarheid van lesobservaties, zou het verstandig zijn om vaker dan twee keer per jaar een les te observeren. “Stel dat een leraar de klas nog niet zo goed kent of dat hij net begint aan nieuwe lesstof. Dat kan de betrouwbaarheid van een lesobservatie beïnvloeden.” De onderzoeker legt uit dat één observatie slechts een betrouwbaarheid van grofweg .40 heeft. Dat wil zeggen dat mocht toch een tweede lesbezoek worden uitgevoerd, de kans dat dit tweede bezoek leidt tot een gelijke beoordeling ongeveer 40 procent is. Bij twee bezoeken stijgt dit naar 60 procent. “Maar dat is nog steeds niet heel hoog”, zegt Van der Lans. “De betrouwbaarheid neemt toe met herhaling. Je kunt stellen dat er minstens vier observaties per jaar nodig zijn voor een enigszins (70-75 procent) betrouwbaar resultaat.” Dat dat voor een school veel tijd en geld kost, pareert Van der Lans meteen. “Als je onbetrouwbaar observeert, maak je kosten voor iets waar je eigenlijk niets aan hebt.”
 
De onderzoeker stelt ook dat lesobservaties idealiter door verschillende observanten gedaan moeten worden en niet alleen door de leidinggevende, omdat de leraar zijn of haar handelen wellicht laat beïnvloeden door de gedachte dat zaken terugkomen bij een later functioneringsgesprek. De Baat van basisschool De Springplank herkent dat. “Als ik als directeur-bestuurder een klas binnenkom om een les te observeren, is dat voor leraren toch vaak wat spannender dan wanneer een ib’er komt observeren.”
Stuijver van de AVS zou graag zien dat scholen veel meer collegiale consultatie gaan inzetten. “Dat is te organiseren door als schoolleider of ib’ers lessen over te nemen, zodat de vrijgemaakte leraar bij een collega kan gaan kijken.” Onderzoeker Van der Lans ziet daarin een groot voordeel. “Een lesobservatie levert als instrument zo veel meer op dan bijvoorbeeld een leerlingenenquête, omdat leraren op zo’n moment van elkaar leren. Ze zien hoe anderen dingen aanpakken waar zij misschien moeite mee hebben. Bovendien ziet de leraar van groep 5 die in groep 4 gaat observeren al wat voor leerlingen die het volgende schooljaar gaat krijgen.”
 
Betrouwbaarheid
Een ander aandachtspunt voor scholen is de betrouwbaarheid van het observatie-instrument. Voor het onderwijs zijn er internationaal zo’n tweehonderd instrumenten in omloop, maar slechts bij een klein deel is onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit. “Het heeft niet zo veel zin om een instrument te gebruiken dat onbetrouwbare resultaten oplevert”, zegt Marjoleine Dobbelaer van de Universiteit Twente. Zij is op dit moment bezig om 29 geselecteerde observatie-instrumenten te reviewen. Omdat het onderzoek gaande is, kan ze nog niet zeggen welke instrumenten het beste naar voren komen. Wel zijn er maar weinig Nederlandse instrumenten die aandacht besteden aan validiteit en betrouwbaarheid, zoals bijvoorbeeld ICALT en de Competentie Thermometer dat doen. Dobbelaer raadt scholen af om zelf een instrument te maken, omdat de kans op onbetrouwbare resultaten dan groot is. “Feedback naar aanleiding van een observatie is niet zinvol als de observatie niet betrouwbaar is. Om betrouwbaar te kunnen observeren is vrijwel altijd ook training nodig, waarbij observatoren in gesprek gaan over wanneer een aspect gezien kan worden als een verbeterpunt. De observatie wordt daarmee minder afhankelijk van wie er observeert.”
Dobbelaer kaart nog iets aan dat buiten haar onderzoeksterrein ligt, maar waarvan ze meent dat het bij zelfevaluaties een bepalende rol kan spelen. “Het doel van zelfevaluatie is dat je je als school ontwikkelt. Maar als je ook weet dat je door de onderwijsinspectie daarop afgerekend kan worden, hoe zelfkritisch en transparant ben je dan uiteindelijk?” Dat is inderdaad een spanningsveld, vindt AVS-adviseur Stuijver. Toch raadt hij scholen aan om altijd openheid van zaken te geven. “Uiteindelijk is het beter dat je meteen aangeeft waar je als school nog aan moet werken, dan dat de inspectie dat constateert terwijl je zelf mooi weer hebt gespeeld.” 
 
Tips bij zelfevaluatie

  • Maak van alles wat je onderzoekt op jouw school een verslag en stuur dat naar het schoolbestuur en de onderwijsinspectie.
  • Aan zelfevaluatie doe je dagelijks.
  • Wees altijd transparant naar stakeholders. Laat zien dat je werkt aan verbeteringen door een (eenvoudig) plan van aanpak te communiceren.
  • Rust na positieve feedback niet op je lauweren. Het verbeteren van kwaliteit is een continu proces. Het kan altijd nog beter.
  • Maak gebruik van een goed en betrouwbaar lesobservatie-instrument. Voor scholen die bij de keuze daarvan wat hulp kunnen gebruiken, is er de publicatie ‘Toetsingskader lesobservatie-instrumenten primair onderwijs’ (ook als pdf te vinden op de website van de PO-Raad).
  • Train de observatoren gedegen voordat ze gaan observeren, zodat de subjectieve mening minder bepalend wordt voor de scores.
  • Probeer ook zoveel mogelijk leraren bij elkaar in de les te laten kijken. Daardoor ontstaat kruisbestuiving. 

Directeuren (po en vo) kunnen bij de AVS de eendaagse training ‘Zelfevaluatie in de school’ volgen. Zie www.avs.nl/professionalisering/trainingen/organisatiecultuurenleiderschapsontwikkeling/zelfevaluatieindeschool

Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.