Advies onderwijsraadOntwikkeling en ondersteuning van onderwijs zijn de laatste decennia in het teken komen te staan van vraagsturing. In een advies aan de Tweede Kamer van eind januari geeft de Onderwijsraad een aantal aanbevelingen die moeten bijdragen aan een evenwicht tussen de diverse aansturingen. De raad onderscheidt drie vormen van aansturing: door het onderwijsveld, door de markt en door de overheid. Deze drie vormen vullen elkaar aan.De raad vindt dat ondersteuners, gelet op hun rol bij onderwijsvernieuwingen, niet alleen als marktpartij moeten worden behandeld. Zij moeten ook aangesproken worden op hun professionele (mede)verantwoordelijkheid voor goed onderwijs. Daarnaast bepleit de raad een sterkere professionele bijdrage van leerkrachten en onderwijsmanagers in kennisgemeenschappen. De raad stelt verder een atlas van kennisgemeenschappen voor. Scholen dienen een grotere inbreng te hebben bij de ontwikkeling op middellange termijn van het onderwijs. In de eerste plaats kunnen daarbij scholen met een gemeenschappelijke problematiek of visie gezamenlijk een plan ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld gebeurt door een groep scholen rond open leermiddelen. De inbreng van scholen kan gegarandeerd worden door een vertegenwoordiging van de sectororganisaties in de programmaraad.Prioriteiten vastleggenDe raad is voorstander van het formuleren van inhoudelijke zwaartepunten voor de ontwikkeling op middellange termijn van het onderwijs. “Taal en rekenen zijn de zwaartepunten van nu. Deze moeten voor zeker acht jaar zijn vastgelegd.” De raad stelt een systematiek voor om te komen tot de onderwerpen die de komende vijf of tien jaar prioriteit hebben bij ontwikkelingen op het gebied van organisatie en inhoud van het onderwijs. De raad is van mening dat er een passend landelijk en schoolbudget moet zijn voor onderwijsontwikkeling. Op basis van een vergelijking met andere sectoren komt de raad tot een bedrag van 340 miljoen euro (bij een totale begroting voor primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs van circa 20 miljard euro). Dit geld is voor een deel al beschikbaar in de budgetten van scholen, projecten, expertisecentra, ontwikkelprogramma’s, enzovoort. De raad stelt voor dit bedrag gaandeweg op te bouwen en zo te verdelen dat twee derde van dit bedrag via scholen loopt en een derde via het rijk. Tot slot vindt de raad dat voor het functioneren van het onderwijs als geheel een aantal wettelijke taken onder verantwoordelijkheid van de overheid moet blijven of komen. Hij doelt hierbij onder andere op de regeling van eindtoetsen, kerndoelen en kwalificatiedossiers. Deze vaste en specifieke wettelijke taken dienen te zijn ondergebracht bij publiek geregelde instellingen.
Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.