Scholen hebben onvoldoende kennis en faciliteiten voor leerlingen met ernstige beperkingen. Deze conclusie valt te lezen uit een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen.
De Wet op de Leerlinggebonden Financiering werd in 2003 ingevoerd om kinderen met een beperking betere toegang te geven tot onderwijs. Voorheen gold als toelatingseis een ontwikkelingsniveau van 24 tot 30 maanden. Die ondergrens is losgelaten, waarmee het leerrecht van kinderen centraal kwam te staan. Volgens onderzoeker Annemarie Tadema is van de goede bedoelingen in 2003 nog maar weinig terechtgekomen. Veel kinderen volgen geen onderwijs, maar zijn ondergebracht in een kinderdagverblijf. Hoewel het curriculum onder scholen is verspreid, zijn zij niet verplicht om er mee te werken. Ook worden er geen eisen gesteld aan de scholing van personeel voor deze bijzondere leerlingen. Tadema: “Er wordt wel gezegd dat elk kind naar school moet, maar op het moment dat het niet blijkt te werken, wordt er maar weinig aan veranderd.” De AVS wil eerst een principiële discussie starten, namelijk: wat moet integratie inhouden bij een kind met de verstandelijke vermogens van een tweejarige? Wat willen we met deze kinderen in een onderwijsomgeving? Zeker als de school door De Inspectie wordt afgerekend op de opbrengsten van het onderwijs in relatie tot de kerndoelen. Ton Duif: “Je kunt pas spreken van een mislukte integratie als je weet wat die integratie moet inhouden.”