Het aantal kinderen per groep op basisscholen in Nederland is in 2020 licht gestegen. Dat meldt demissionair Onderwijsminister Slob 29 september j.l. in een brief aan de Tweede Kamer. Daarmee krijgen leerkrachten gemiddeld iets meer leerlingen onder hun hoede. Daarnaast is de daling van het aantal grote groepen gestagneerd.
Niet overal in Nederland zijn de groepen in het primair onderwijs even groot. In het noorden telt een groep gemiddeld 1,8 leerlingen minder dan elders in het land. Daarmee vind je hier de kleinste klassen. Ook in de vijf grote steden (Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Almere) ligt de gemiddelde groepsgrootte lager, net als op scholen met achterstanden. Het aantal grote klassen met meer dan dertig leerlingen liep een hele tijd terug, maar die tendens stagneert nu.
De minister benadrukt in zijn brief dat er geen ideale groepsgrootte bestaat. Hij geeft aan dat klassenverkleining een positieve bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van het onderwijs, maar dat gaat niet altijd op. Ook het inzetten van ondersteunend personeel in de klas kan de leraar ontlasten en de kwaliteit van het onderwijs positief beïnvloeden, terwijl de groepsgrootte gelijk blijft. De minister pleit er dan ook voor dat schoolleiders samen met leraren en ouders kijken hoe je het onderwijs het beste afstemt op de leerlingen. De groepsindeling is een onderdeel van een onderwijsvisie, maar daarin moet ook ruimte bestaan voor maatwerk en eigen visie.
De brief van 29 september 2021 is hieronder te downloaden.