‘Erken dat je samen verantwoordelijk bent’

Het kan, een goede aansluiting van onderwijs en jeugdhulp. Maar op veel plekken laat die samenwerking nog te wensen over. Mede daarom zitten er in Nederland maar liefst 4.000 kinderen al langer dan drie maanden thuis. Daarbij zijn de kinderen met een vrijstelling van de leerplicht1 niet meegerekend. Voormalig Kinderombudsman Marc Dullaert is aanjager van het Thuiszitterspact. “Deze 4.000 kinderen moeten eigenlijk allemaal teruggeleid kunnen worden naar het onderwijs”, zegt hij. “Ik zie de laatste anderhalf jaar zoveel positieve voorbeelden, dat ik niet begrijp waarom dat bij deze kinderen niet zou kunnen.”
Kinderen die echt niet naar school kunnen, krijgen een permanente vrijstelling. Soms beslissen leerplichtambtenaren en artsen in overleg met het samenwerkingsverband tot een vrijstelling voor drie maanden of een half jaar. Dullaert: “Dat is in veel gevallen beter dan dat een kind meteen als afgerond dossier terzijde wordt gelegd. Maar al te vaak komt het toch tot een permanente vrijstelling, terwijl een kind best leerbaar is.” Daarbij spelen volgens hem twee factoren mee: het is een moeilijk om deze kinderen een passend aanbod te geven. En sommige betrokkenen zijn onvoldoende op de hoogte van bestaande onderwijs-zorgcombinaties. Dullaert: “Gelukkig kijken in steeds meer regio’s de samenwerkingsverbanden mee. De G4, waarmee ik een Thuiszitterspact heb afgesloten, houden nu een aantal van die vrijstellingen opnieuw tegen het licht. Ook binnen de G32 worden steeds meer thuiszitters­pacten gesloten.”
Kinderen zitten thuis vanwege psychische, medische of sociale problematiek: een moeilijke thuissituatie, een pijnlijke echtscheiding, een pestsituatie, rouw, een extra zorgbehoefte, hoogbegaafdheid, een vorm van autisme of een lichamelijke handicap. Dullaert: “Onderwijs-zorgarrangementen zijn heel belangrijk. In Den Haag, bijvoorbeeld, hebben 166 scholen gezinscoaches dankzij een akkoord tussen onderwijs en de Centra voor Jeugd en Gezin op gemeentelijk niveau. Als er uitval dreigt, wordt dat meteen gesignaleerd.”
 
Gemeente als regisseur
Gemeenten, sinds 2015 verantwoordelijk voor de jeugdzorg, zijn de aangewezen partij om te zorgen voor de nodige regie. Dullaert: “Daar waar gemeentes en samenwerkingsverbanden de handen ineen slaan en samen met partners de bijhorende gelden ontschotten, gaat het aantal thuiszitters én onderwijsvrijstellingen echt naar beneden.”
In de Rotterdamse wijk Delfshaven kwam het initiatief juist van de werkvloer. Scholen, samenwerkingsverbanden en een jeugdhulporganisatie startten de pilot Kleuters in Delfshaven (KID), nadat acht basisscholen externaliserend gedrag van kleuters meldden. Ingeborg Steenwinkel, beleidsadviseur van samenwerkingsverband Passend Primair Onderwijs (PPO) Rotterdam: “De kinderen vertoonden gedrag dat leerkrachten niet altijd aankonden.” Er werd gekozen voor een bovenschoolse deeltijdgroep voor kleuters met gedragsproblemen én begeleiding in de klas. Een driekoppig team (een gedragsdeskundige van PPO, een leerkracht met kennis van het jonge kind en een medewerker van een jeugdhulporganisatie) komt na een vraag van een leerkracht snel op school kijken en gaat daarna meteen aan de slag. Er wordt gedaan wat nodig is, in overleg met de ouders.
Steenwinkel: “Het werkt. Leerkrachten voelen zich gehoord, terwijl ze doorgaans vinden dat de hulp ver weg zit en ze veel papieren moeten invullen. De bovenschoolse groep zit lang niet vol. De wetenschap dat er indien nodig hulp is, zorgt ervoor dat leerkrachten meer zelf aankunnen. Ze krijgen ook coaching bij omgaan met gedrag in de klas.” PPO Rotterdam overweegt verdere uitbreiding van deze aanpak en is hierover in gesprek met de gemeente.
De gemeente was aanvankelijk terughoudend over KID. Jeugdhulp zit namelijk ook in het wijkteam en de gemeente faciliteert het schoolmaatschappelijk werk. Steenwinkel: “Deze partijen bieden echter geen directe ondersteuning in de klas. Dat doen wij juist wel. Onze kracht zit in korte lijnen, kleinschaligheid en concrete samenwerking in de kleutergroep. De KID-medewerkers zijn bekende gezichten op de scholen. Dat zorgt voor vertrouwen bij de leerkrachten en ouders.” 
De gemeente ziet inmiddels ook de positieve effecten van KID. De gemeenteraad heeft, mede geïnspireerd door de pilot, besloten om onderwijs en jeugdhulp beter op elkaar te laten aansluiten. Het samenwerkingsverband hoopt dat KID in Delfshaven kan worden voortgezet en misschien uitgebreid naar andere gebieden of leeftijdsgroepen.
 
Ieder z’n vak
Op brede school Het Talent in Nijmegen komt jeugdhulpmedewerker Annemarie even meedraaien als een kindje moeite heeft om te wennen aan de kleutergroep. Zij observeert en overlegt met de leerkracht en eventueel ouders over een goede aanpak. Vervolgens voert zij die uit. Het Talent woont en werkt samen met kinderopvang Goudwinde. Annemarie richt zich op 0-7 jarigen en werkt preventief. Ze is in dienst van jeugdzorgorganisatie Entrea, maar op Het Talent onderdeel van het team. Annemarie is er 24 uur per week. Ze traint geen leerkrachten, al leren die wel degelijk door het zien van haar aanpak. Schoolleider Carla van den Bosch: “Annemarie is op de werkvloer. Ze heeft haar eigen vakspecialisme, net als de leerkracht. Samen zijn ze heel krachtig. Zij moeten geen dingen aan elkaar overdragen, maar elk hun vak uitoefenen. Jeugdhulpverlening heeft een eigen expertise en leerkrachten moeten geen halve jeugdhulpverleners worden.”
Als proeftuin van het project Pedagogisch PACT kreeg Het Talent de beschikking over dit bijzondere teamlid. Nadien besloot de gemeente Nijmegen om alle basisscholen zes uur per week te voorzien van zo’n kracht. Het Talent vult dat vanuit PACT aan tot 24 uur. Van den Bosch: “Nu PACT afloopt, gaan wij intern kijken of en hoe wij dit zelf als school kunnen betalen. Door de inzet van de jeugdhulpverlener worden bij ons minder leerlingen verwezen naar duurdere tweedelijns zorg en speciaal onderwijs.”
 
Groeiend speciaal onderwijs
Toch zijn er signalen dat het speciaal onderwijs (so), in deze tijden van Passend onderwijs, weer groeit. De Stichting Speciaal Onderwijs & Expertisecentra in Eindhoven (twee zml-scholen, een mytylschool) groeit na twee jaren van forse daling momenteel weer flink, sommige scholen zelfs met 10 procent. Bestuurder Hilbert de Vries: “Wij krijgen nu een categorie jonge kinderen binnen die voorheen naar een dagverblijf van jeugdzorg ging. Zij zijn niet goed in het reguliere onderwijs te plaatsen. Omdat we de afgelopen drie jaar veel personeel hebben moeten laten vertrekken, weet ik nu niet waar ik mensen vandaan moet halen.”
De zorgen van De Vries betreffen de manier waarop samenwerkingsverbanden de zaken hebben geregeld. “Als een school een leerling verwijst naar het speciaal onderwijs, moet dat schoolbestuur de kosten van het so betalen. Laten reguliere scholen die kinderen niet toe, dan komen ze rechtstreeks naar het so en komen de kosten voor rekening van het samenwerkingsverband.” Hij betreurt ook dat het reguliere onderwijs weinig gebruik maakt van de expertise van het so. “Ik krijg met grote spoed leerlingen aangemeld, terwijl wij de afgelopen twee jaar helemaal geen vraag voor ondersteuning van die kinderen hebben gehad. Reguliere scholen houden het geld voor extra ondersteuning in eigen zak en zodra het niet meer gaat, sturen ze de ouders naar ons. Wij hebben dan de zorgplicht en kunnen het oplossen.” Hij ziet grote verschillen tussen hoe samenwerkingsverbanden functioneren. “Het ene verband doet het prima, met het andere is heel lastig zaken te doen. Daar dreigen leerlingen tussen wal en schip te raken.”
 
Rol schoolleider
Hoe zorgen we voor een betere aansluiting van onderwijs en zorg? Schooldirecteur Van den Bosch: “De schoolleider moet binnen de eigen organisatie erkennen wat er aan talenten en expertise nodig is om leerlingen verder te brengen. Erken dat je samen verantwoordelijk bent, als onderwijs en jeugdhulpverlening, voor de ontwikkeling van een kind binnen de onderwijssetting. Bevorder een schoolcultuur waar leraren het geen bedreiging vinden dat er een hulpverlener in hun klas komt.”
Dullaert vindt dat de schoolleider actief naar buiten moet treden. “De bestuurders van samenwerkingsverbanden zijn niet altijd goed op de hoogte van de noden van scholen. Daar moet het werk gebeuren. Een leraar heeft misschien twee of drie leerlingen in de klas die extra aandacht nodig hebben en intern begeleiders zijn vaak de sluitpost op de begroting. Terwijl zij hard nodig zijn om de verbinding onderwijs-zorg mogelijk te maken. Schoolleider, durf voor die belangen op te komen, vertel wat er nodig is. Bestuurders van samenwerkingsverbanden: ga alsjeblieft op werkbezoek, maak contact, bestuur niet te veel op afstand. Weet wat er leeft.”
En maak gebruik van de kennis die voorhanden is, onderstreept so-bestuurder De Vries. “Leerlingen worden niet beter van twee keer een half uur een-op-eenondersteuning. Het is effectiever dat de leraar weet wat hij moet doen; dan zijn alle leerlingen op elk moment beter geholpen. Met behulp van de expertise uit het speciaal onderwijs kan het reguliere onderwijs veel beter preventief gaan werken.”
 
Heroriëntatie
Als alle betrokken partijen zich eens zouden afvragen wat leerlingen echt nodig hebben, en daarbij in de spiegel zouden durven kijken? Van den Bosch: “Steeds meer gemeentes, schoolbesturen en jeugdhulpinstanties beseffen dat de jeugdhulpverlener in het onderwijs een vanzelfsprekendheid moet zijn. Dat vraagt om een heroriëntering, ook van aanbieders van jeugdhulp. Wij hebben bijvoorbeeld geen schoolmaatschappelijk werker meer nodig. Veel organisaties zijn bovendien curatief gericht, terwijl wij preventief willen werken. De vraag is: kunnen die organisaties dat, en zijn ze bereid om zichzelf op termijn overbodig te maken?”

Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.