Het leesonderwijs kan beter. Vijfentwintig op de honderd kinderen in groep 8 hebben momenteel een leesachterstand van twee jaar, concludeerde de Onderwijsinspectie in haar meest recente jaarverslag. Schoolleiders kunnen hun leerkrachten ondersteunen door ze meer tijd te geven en schoolbrede afspraken te maken. “De directie is aan zet”, vindt leesexpert Thoni Houtveen.

“Schoolleider moet regie nemen bij leesonderwijs”
Door oplopende leesachterstanden verlaat maar liefst een kwart van de leerlingen de basisscholen na groep 8 met een leesachterstand van twee jaar. De oplossing ligt volgens de Inspectie in betere instructie van zwakke lezers. Doet de leerkracht dan iets fout? Nee eigenlijk niet, maar de omstandigheden op schoolniveau kunnen nog zoveel beter. De Inspectie baseerde zich bij haar advies vooral op de conclusies van onderwijswetenschapper Thoni Houtveen. Zij doet al jaren onderzoek naar effectief leesonderwijs aan de Universiteit van Utrecht. Houtveen stond onder andere aan de wieg van het Flexit-project (flexibilisering van leerinhoud en leertijd) en was een van de bedenkers van het LISBO-project (Lees Impuls Speciaal Basisonderwijs). In beide projecten verbeterden de leesprestaties van leerlingen aanzienlijk. Op basisschool De Kameleon Oost in Den Bosch steeg het gemiddelde schooladvies in drie jaar door Flexit van praktijkschool tot havo. In Ede lazen kinderen ouder dan negen jaar – de magische grens als het om leren lezen gaat – dankzij LISBO in een jaar tijd tweeënhalf instructieniveau hoger. Van de 193 leerlingen stagneerde er na anderhalf jaar nog maar één.

Minimumdoelen
“Lezen is de basis”, aldus Houtveen. “Als dat niet of onvoldoende lukt, ondervinden kinderen daarvan consequenties in hun hele schoolcarrière. Niet alleen omdat lezen bij alle vakken terugkomt, maar ook omdat niet of slecht leren lezen hun motivatie aantast. Kinderen die slecht lezen, komen vaak in een negatieve spiraal terecht. Ze raken gedemotiveerd en ontwikkelen een negatief zelfbeeld. Dit leidt opnieuw tot slechte prestaties, die de negatieve gevoelens versterken, et cetera.” Bovendien verstrijkt de voor leren lezen `gevoelige´ periode. Kinderen na hun negende levensjaar nog leren lezen gaat uiterst moeizaam. Beter is daarom, volgens Houtveen, om de aandacht te verschuiven van remediëren naar preventie en vroegtijdig ingrijpen om achterstanden te voorkomen. “We weten uit nationaal en internationaal onderzoek inmiddels wat werkt en wat niet. Nu is de uitdaging scholen zo in te richten dat effectief leesonderwijs mogelijk wordt. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de directie.” Natuurlijk gebeurt er al veel: de meeste basisscholen nemen inmiddels gestandaardiseerde toetsen af, negentig procent heeft vastgelegd welke stappen doorlopen worden als een leerling uitvalt, vrijwel overal is een coördinator leerlingenzorg en tweederde heeft afspraken over ambulante begeleiding en verwijzing van leerlingen. Maar is dat een garantie dat zwakke lezers beter gaan presteren?

Volgens Houtveen is de school meestal nog onvoldoende ingesteld op zwakke lezers: “Zwakke leerlingen zijn niet gebaat bij plaatsing in homogene groepen. Werken met individuele leerlijnen heeft op vrijwel alle leerlingen een negatief effect. Ze leren minder (snel), omdat een stimulerende leeromgeving ontbreekt. En daar kan een directie wat aan doen.”

Op meer dan de helft van de basisscholen is op schoolniveau besloten tot vaste niveaugroepen en/of individuele leerlijnen. Hoe goed een leerkracht ook is, hij of zij zal er volgens Houtveen nooit in slagen de negatieve effecten van de gekozen groepering te compenseren. Beter zou het zijn als de schoolleiding zou kiezen voor concrete minimumdoelen per leerjaar en aan het eind van het basisonderwijs, doelen die door alle leerlingen bereikt moeten worden.” Houtveen voegt er nog een hele trits factoren aan toe die volgens haar effectief leesonderwijs bevorderen: “Een doorgaande leerlijn; extra leestijd op het rooster; het gebruik van een leerlingvolgsysteem; afstemmen van de leerstof, toetsafname en groepsbesprekingen in een jaarplanning; afmaken van de evaluatieve cyclus; inplannen van de leerstof; afstemmen van het handelen van alle bij het onderwijs aan zwakke leerlingen betrokkenen. En laten we niet vergeten: lezen moet leuk worden. Je kunt denken aan de inrichting van de school. Plaats boekenkasten in en buiten de klassen, creëer een lekkere leesplek waar kinderen mogen zitten als beloning wanneer ze iets goed gedaan hebben, schaf de nieuwste boeken aan en besteed aandacht aan de Boekenweek, nodig schrijvers uit op school.”

Jong geleerd
Uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde school geen minimumdoelen vaststelt voor technisch lezen. Doodzonde, vindt Houtveen: “Eigenlijk moet het voortgezet technisch leesonderwijs voor zwakke leerlingen doorgaan tot en met groep acht. Dat gebeurt bijna nergens. Scholen zijn zich al wel bewuster van het feit dat ze vroeg moeten beginnen. Veel scholen doen al aan voorbereidende activiteiten in de kleutergroepen, zoals aandacht voor woordenschatontwikkeling, fonemisch bewustzijn en auditieve en visuele vaardigheden. Maar wij constateerden in ons onderzoek ook dat de overgang van de kleutergroepen naar groep 3 nog steeds zwak is en beter kan. Kleuterschoolverlenging en zitten blijven komen nog veel voor, terwijl we wèten dat het ineffectieve maatregelen zijn. Een kind groeit niet naar het lezen toe, het heeft extra oefening nodig en meer tijd om te leren lezen.” Houtveen zag ook dat leerlingvolgsystemen meestal niet volledig benut worden. Een schoolleider kan er voor zorgen dat leerkrachten (groeps)handelingsplannen opstellen wanneer uit het leerlingvolgsysteem blijkt dat leerlingen uitvallen. “De schoolleider kan de uitvoering van deze plannen ook controleren vanuit zijn of haar regierol. Alleen zo kan leesonderwijs echt effectief worden.´´

Verder in dit nummer
Kader Primair 2 -Oktober 2006

Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.

Gerelateerd nieuws