Leraren baseren hun ict-toepassing in de les vaak op hun persoonlijke ervaring en niet op kennis van de manier waarop bepaalde technologie effectief is voor een bepaald leerdoel. Om te weten welke kennis een leraar nodig heeft over ict-toepassingen, moet je kunnen nagaan wat iemand al weet, en dat blijkt moeilijk te meten. Dat staat in het promotieonderzoek dat Maaike Heitink van de Universiteit Twente uitvoerde naar het onderwerp.
De ict-bekwaamheid van leraren en leerlingen laat te wensen over, blijkt uit allerlei onderzoeken. Om dit te verbeteren, is het nodig om te meten welke vaardigheden iemand wel of niet beheerst en over welke kennis hij of zij beschikt. Dat wordt nu vaak onderzocht door mensen lijstjes met competenties te laten invullen, maar dat geeft geen goed beeld van de daadwerkelijke prestatie.
De reden dat leraren ict gebruiken, is vaak dat het onderwijs er aantrekkelijker van wordt, om klassenmanagement te verbeteren of om instructie te geven. Voor differentiatie worden programma’s minder vaak ingezet, terwijl dat een belangrijke toepassing kan zijn met goede opbrengsten op de lange termijn. Heitink adviseert leraren om bij collega’s te gaan kijken, maar ook om expliciet te leren hoe ict de didactiek kan ondersteunen. Het toetsen van digitale vaardigheden van leraren kan het beste plaatsvinden in praktische en authentieke situatie en zou vooral nadruk moeten leggen op het leerproces. Een belangrijke factor is ook dat digitale ontwikkelingen snel gaan. Mensen in het onderwijs moeten weten hoe ze met die veranderingen kunnen omgaan om optimaal ict te kunnen benutten.