Bij het realiseren van een schoolgebouw is in de decentralisatiewetgeving uitdrukkelijk gekozen voor een initiatiefrol voor het schoolbestuur. Zo bepaalt de wet dat het bevoegd gezag het bouwheerschap toekomt, tenzij deze met B&W overeenkomt dat de gemeente de gewenste voorziening tot stand brengt (Art. 76n WVO, Art. 103 WPO). De wet verleent slechts een toetsende rol aan de gemeente: bouwplan en begroting dienen ter goedkeuring aan B&W te worden voorgelegd. Deze wettelijke bepalingen zijn in de gemeentelijke verordening nader uitgewerkt naar het voorbeeld van de modelverordening onderwijshuisvesting van de VNG. Bij de uitvoering van het bouwheerschap is grote betrokkenheid van de schoolleider onontbeerlijk. Hij of zij moet goed in de gaten houden of de onderwijskundige visie ook daadwerkelijk terugkomt in het gebouw, maar ook of de stopcontacten wel op de goede plaats komen (zie artikel `Bouwheer is baas in eigen huis´).