Van onderwijzen naar ondernemen De school die zuiver onderwijst, wordt steeds meer een zeldzaamheid. De samenleving verandert, en daarmee ook de taakstelling van maatschappelijke ondernemingen, zoals de school. Scholen zien steeds meer taken en verantwoordelijkheden op hen afkomen. Dat stelt hoge en veranderende eisen aan de kwaliteiten en capaciteiten van de schoolleider.
De schoolleiderfunctie van nu lijkt nauwelijks meer op de functie waar veel huidige schoolleiders voor gekozen hebben (of in terechtkwamen). De schoolleider van nu heeft niet alleen te maken met interne onderwijsaangelegenheden, maar bevindt zich in een krachtenveld van uiteenlopende maatschappelijke belangen, verwachtingen en eisen van verschillende belanghebbenden. Een voorbeeld waarin dit duidelijk wordt, is de opkomst van dagarrangementen. Een vraag die mede gegroeid is door sociaal-economische ontwikkelingen zoals het ontstaan van de 24-uurseconomie, de toenemende arbeidsparticipatie onder vrouwen en een toenemend aantal tweeverdieners. De vraag op de ene locatie is sterker aanwezig dan op de andere locatie. Een dagarrangement kan alleen succesvol genoemd worden, wanneer er sprake is van werkelijke (intersectorale) samenwerking en het dagritme van het kind als vertrekpunt. Al met al tijd voor een pleidooi voor een pedagogische infrastructuur, waarbij de school(leider) de spin in t web is. Gezamenlijke visie Van een samenhangende infrastructuur is momenteel nauwelijks sprake. Er ontbreekt veelal een gezamenlijke visie op opvoeding en een gedeelde pedagogische verantwoordelijkheid hiervoor. In het verleden hebben de verschillende milieus (gezin, school, vrije tijd) zich immers redelijk onafhankelijk van elkaar ontwikkeld vanuit verschillende motieven. Het kabinet heeft sociale samenhang niet voor niets als een van de pijlers van het komende beleid geformuleerd. Een beleid waarbij kansen voor elk kind, lokale betrokkenheid en een actieve inzet en verantwoordelijkheid van iedereen voorop staan. Dit vertaalt zich onder meer in de oprichting van centra voor jeugd en gezin in het kader van een effectiever jeugdbeleid en discussies over een integratie van peuterspeelzaal, kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie. Vanuit het ministerie van OCW gaat ook de stimulering van brede scholen verder. En natuurlijk mag ook de verplichting van scholen om een goede aansluiting tussen opvang- en schooltijden te regelen in dit rijtje niet ontbreken. Ondanks de toenemende aandacht en oprechte intenties hiervoor vanuit de overheid, valt toch steeds weer op hoe beleidsterreinen als jeugd en gezin nauwelijks daadwerkelijk samengebracht worden met het onderwijsterrein. En alhoewel een eerste stap is gezet in de verbinding van de verschillende sectoren is ook bij de wettelijke BSO-verplichting van scholen te constateren dat een incidenteel budget, een korte realisatietermijn en met elkaar confl icterende regels en waarden (denk aan onderwijshuisvesting en personeelskwesties) geen werkelijke aansluiting en dus ook geen pedagogische samenhang op kúnnen leveren. Wellicht is het effectiever wanneer de maatschappelijke ondernemingen (zoals schoolorganisaties) en hun omgeving zelf de richting bepalen en voor de benodigde voorwaarden een permanente dialoog (naar de woorden van Balkenende in de regeringsverklaring) aangaan met de overheid. Het is immers de lokale omgeving waar de beste aansluiting ontworpen kan worden tussen vraag en aanbod. Dit is ook de plek waar draagvlak de meeste kans van slagen heeft. Pedagogische samenhang Er zijn drie ontwikkelingen die aanzetten tot meer pedagogische samenhang: o De opkomst van de brede school die de ontwikkeling en ontwikkelingskansen van kinderen wil verbeteren door een goede samenwerking: de brede school als onderwijsvernieuwing. o De uitbreiding en pedagogische vernieuwing van het derde milieu: de kinderopvang en het jeugdwerk. In het recente verleden gold opvang nog als kerntaak, nu krijgen deze voorzieningen steeds meer een pedagogische functie. o De opkomst van het dagarrangement van kinderen: een doorlopend aanbod van onderwijs, opvang en vrije tijd. Tegen de achtergrond van de wettelijke verplichting van scholen om de aansluiting tussen opvang en school te regelen, kan bij punt drie het advies van de Onderwijsraad (maart 2006) genoemd worden. De Onderwijsraad beschrijft drie modellen om de nieuwe verantwoordelijkheid te kunnen realiseren. Het meest vergaande model is het integratiemodel, waarbij onderwijs, opvang en zorg onder één overkoepelend bestuur vallen en waarin naast organisatorische en praktische ook inhoudelijke samenwerking plaatsvindt. Bij dit model gaat de Onderwijsraad dus uit van een verbinding tussen leerervaringen van kinderen, het leggen van verbindingen tussen binnen- en buitenschools leren. Verreweg de meeste scholen staan echter (nog) op grote afstand van een dergelijke situatie. Spanningsveld Op een aantal scholen heerst de vrees dat de primaire onderwijsfuncties van het onderwijs in het gedrang komen door deze ontwikkelingen. Zij beleven een spanningsveld tussen schoolspecifi eke en maatschappelijke belangen en ervaren een toenemende druk vanuit de ouders en de overheid. Dat vraagt van scholen lef om hun primaire onderwijsfuncties, hun kerntaken, tegen het licht van de veranderende maatschappelijke context te houden en daarvan te leren. Het vereist van de ondernemende professionals in de scholen de bereidheid en de wens om te zoeken naar manieren om de maatschappelijke functies van het onderwijs te verbreden zonder dat dit ten koste gaat van de primaire onderwijsfuncties. De oplossing ligt in samenwerking: het is niet de bedoeling dat scholen de kerntaken van opvang- en jeugdwerkvoorzieningen overnemen. En het is evenmin de school alléén die een bredere pedagogische opdracht heeft gekregen.
Meerwaarde partnerorganisaties Samenwerking dus om samenhangende infrastructuur te scheppen. Samenwerking die moet leiden tot een succesvol dagarrangement voor kinderen, vereist een gemeenschappelijk pedagogisch en sociaal kader van de verschillende organisaties. Dit betekent dus niet alleen organisatorisch afstemmen van activiteiten en processen, maar ook het gezamenlijk ontwikkelen van een visie op het kind en daaruit voortvloeiend op de meerwaarde die alle partnerorganisaties kunnen bieden. Daarbij is belangrijk aandacht te hebben voor: o de verbinding tussen de binnen- en buitenschoolse activiteiten op het dagritme van kinderen (en ouders); o de pedagogische afstemming van de verschillende inhouden; o de ontwikkelingsfasen van kinderen; o de organisatorische afstemming tussen binnen- en buitenschoolse voorzieningen; o integratie van taken en kwaliteiten van professionals op de werkvloer, leidinggevenden en besturen.
Spin in t web Het bestaat (bijna) niet meer, de kinderopvang die zuiver opvang biedt en de vrije tijdsvoorziening die kinderen enkel bezighoudt. De school als gesloten systeem kan in deze context niet meer overleven en belangrijker nog: het kind van nu kan zich in een gesloten schoolsysteem niet (meer) optimaal ontwikkelen. Het is de schoolleider die de horizontale verbinding kan maken tussen het eerste (gezin) en derde (opvang en vrije tijd) milieu en de verticale verbinding in de school tussen management, leerkrachten en kinderen. Wie durft?! Kader Primair Special – September 2007
Tekst Nicole van Dartel
Dit artikel is mede gebaseerd op het artikel van Kees Bakker en Saskia van Oenen (JeugdenCo 1, 2007)
| 
|