De AVS heeft de ontwikkelingen richting één sectororganisatie voor het primair onderwijs uitvoerig besproken in Kader Primair Special (december 2005) en Kadernieuws Extra (maart 2007). Diverse personen uit het onderwijsveld geven hierover hun mening in de vorm van een column. Deze maand de beurt aan Leo Lenssen, voorzitter van de stuurgroep sectororganisatie primair onderwijs en onder andere lector maatschappelijk ondernemerschap aan de Hogeschool Inholland. Tekst: Leo Lenssen
Als aan je wordt gevraagd een column te schrijven over de sectororganisatie primair onderwijs, kijk je natuurlijk even naar de teksten van je voorgangers. Zeker gezien de bijzondere relatie die je inmiddels hebt met dat onderwerp. En dan lees je: `Liever niet, maar als het dan toch moet, dan maar bescheiden´, `Liever vandaag dan morgen´, `We zijn wat laat´ en `Hoe dan ook, die sectororganisatie die komt er´. Dat we wat laat zijn, is alleen maar een voordeel. Van de bestaande branche- of sectororganisaties kun je vooral leren hoe het niet moet. Bij de vorming van de sectororganisatie PO gaat het vooral om de vragen: Hoe ga je op een moderne manier om met de verhoudingen tussen school, samenleving, overheid en professional? Welke bijdrage kan een sectororganisatie daaraan leveren? De verkeerde premisse is in ieder geval dat een sterke sectororganisatie de sector sterk zou maken. De sector is niet sterker dan het collectief van de scholen. Daarom is de eerste opdracht van een sectororganisatie: zorg voor sterke leden. De natuurlijke houding van bestuurders van dit type organisaties is een andere: des te afhankelijker de leden, des te groter het belang van de sectororganisatie. Juist nu scholen steeds meer ruimte krijgen om zelf te sturen, zelf keuzes te maken en steeds minder te maken (gaan) krijgen met een vooraf sturende overheid, is het van het belang dat scholen die ruimte ook zelf exploiteren en dat niet overlaten aan de sectororganisatie. Scholen moeten zich minder richten op de vraag `wat wil de overheid´ en meer op vragen uit de samenleving, de omgeving van de school. Schoolleiders worden `maatschappelijke ondernemers´. Ook die ontwikkeling stelt eisen aan de inrichting en de rol van een sectororganisatie. `Klassieke´ sectororganisaties ontlenen hun macht juist aan de eenzijdige gerichtheid op de overheid: vanouds de natuurlijke `tegenstander´ van de aangesloten organisaties. Een moderne sectororganisatie communiceert ook, en wellicht vooral, met andere stakeholders in de samenleving. Het primair onderwijs bevindt zich in een proces van ontwikkeling, van professionalisering. Dat is ook een proces van volwassenwording. Het ontstaan van een sectororganisatie maakt daar deel van uit. Het is een fase in dat proces, maar geen einddoel en ook niet het hoogste goed. De kracht van de scholen in het primair onderwijs ligt vooral in twee factoren: de enorme verscheidenheid aan scholen en opvattingen en de rol van schoolleiders als dragende spelers in de modernisering. De nieuwe sectororganisatie zal die krachten moeten borgen en versterken. Die sectororganisatie is daarom vooral een netwerkorganisatie, waarvan de kracht niet zit in de hiërarchisch georganiseerde vertegenwoordiging, maar in de horizontaal georganiseerde netwerken van kennis, ervaring en belangen. Zo´n sectororganisatie wil ik graag helpen realiseren.