Rapporten ambtelijke werkgroepen gepubliceerd Op de derde dinsdag van september 2009 gaf het kabinet de opdracht aan twintig ambtelijke werkgroepen om de overheidsuitgaven te heroverwegen. Dit in verband met de economische crisis. De werkgroepen hadden tot taak voorstellen te doen die per werkgroep een bezuiniging van 20% opleveren. Het kabinet voelde zich gesteund door de bezuinigingsdrang door de CPB-ramingen voor 2011-2015, waarin het CPB de noodzaak van een bezuiniging op de overheidsuitgaven van 29 miljard meldt. Productiviteit onderwijs! Alleen de economische factor telt nog. Het doel van de werkgroep was het realiseren van productiviteitsverbeteringen in de verschillende sectoren. Productiviteit wordt gedefinieerd als de onderwijsopbrengsten afgezet tegen de (budgettaire) inspanningen. De werkgroep stelt dat de nadruk op productiviteit begrijpelijk is, omdat besparingen zonder meer productiviteit leiden tot uitholling van het onderwijsstelsel. Het is schrijnend te moeten constateren dat dit kennelijk het enige uitgangspunt is bij het formuleren van de bezuinigingsmogelijkheden. Er wordt in een aantal voorstellen geschermd met het begrip kwaliteit, maar nergens geven de leden van de werkgroep er blijk van dat zij een visie hebben op wat de kwaliteit van het onderwijs zou moeten zijn of dat zij oog hebben voor de grote inzet die het onderwijsveld toont in het kader van de verbetering van de kwaliteit. De voorstellen ademen de sfeer van de botte bijl, waarbij een groot deel van de rekening voor een toekomstige gezonde overheidskas wordt neergelegd bij de leerlingen van vandaag. Verkorting van de leerlijnen, bezuinigingen op het zorgbudget, klassenvergroting, het samenvoegen van kleine scholen en de verschraling van het onderwijsaanbod in het voortgezet onderwijs zijn daar voorbeelden van. Wrang is het om te moeten lezen dat de werkgroep het effect van de bezuiniging op de zorgmiddelen voor de lange termijn moeilijk kan inschatten. Alras wordt duidelijk dat bij het onderwerp passend onderwijs de werkgroep geen enkele voeling heeft met de dagelijkse onderwijspraktijk en wat er komt kijken bij het onderwijs aan zorgleerlingen. Bovendien lijkt er geen oog te zijn voor de gevolgen, op alle beschreven terreinen, van de voorstellen voor leerlingen, schoolleiders en leraren, waarbij bovendien niet wordt aangegeven hoe de gevolgen kunnen worden gefinancierd. Sterker nog, bij een aantal maatregelen wordt kortweg gesteld dat er voor de opvang van de gevolgen geen budget beschikbaar wordt gesteld. Er dreigt een kaalslag te ontstaan en een substantiële verslechtering van de kwaliteit en de toegankelijkheid van het onderwijs, als de voorstellen inderdaad in beleid worden omgezet. Cynisch genoeg refereert de werkgroep aan de ambities van het kabinet om tot de top 5 van de “Global Competitiveness Index” te gaan behoren. Nederland staat nu op de 10e plaats. Het kabinet wil dit doel bereiken door verbeteringen van de prestaties bij rekenen en taal, het voorkomen van uitval en de vergroting van de doorstroom naar het hoger onderwijs. Voor het bereiken van dit doel zijn juist extra investeringen nodig in plaats van bezuinigingen. Met deze bezuinigingsvoorstellen staat onderwijs, een sector waarvan steeds werd gezegd dat deze, vanwege het cruciale maatschappelijke belang moet worden ontzien, op een prominente vierde plaats in de top 5 van de door de ambtelijke werkgroepen voorgestelde besparingen:
Op 1 april 2010 hebben de werkgroepen hun rapporten gepubliceerd. Dit was eerder dan oorspronkelijk gepland, omdat de politieke partijen, met het oog op de verkiezingen van 9 juni a.s., de voorstellen van de werkgroepen kunnen betrekken bij hun verkiezingsprogramma. Het is aan het nieuwe kabinet om uit de ambtelijke voorstellen keuzes te maken.
Twee werkgroepen voor onderwijs
Voor de heroverweging onderwijs werden twee werkgroepen ingesteld, een met de titel “heroverwegingswerkgroep productiviteit onderwijs” en een die zich moest buigen over het hoger onderwijs en de studiefinanciering. Deze twee werkgroepen doen voorstellen voor een bezuiniging van in totaal 5 miljard euro, waarvan 4,1 miljard voor de vergroting van de productiviteit.
De heroverwegingswerkgroep productiviteit werd voorgezeten door de voorzitter van het College van Bestuur van de VU in Amsterdam. Daarnaast hadden een vertegenwoordiger van de ministeries van Financiën, LNV en Algemene Zaken en twee vertegenwoordigers van het ministerie van OCW zitting in de werkgroep. Zij werden bijgestaan door een aantal deskundigen, onder andere vanuit het Sociaal Cultureel Planbureau en het CPB.
Zorg 10,9 miljard Sociale zekerheid: 5,8 miljard Woningmarkt: 5,6 miljard Onderwijs 5 miljard Defensie: 2 miljard
Het is bovendien opvallend dat met de voorstellen gericht op het basiscurriculum de overheid zijn greep op het onderwijs zal vergroten. In het curriculum moet worden vastgesteld wat leerlingen wel en niet moeten kunnen, de inspectie krijgt de taak scholen te categoriseren op grond van hun prestaties, er moet een register komen met verplichte bijscholing etc. Dit begint te lijken op centraal gestuurd staatsonderwijs! Ook mag niet onvermeld blijven dat voorstellen tot het moderniseren van de CAO en het invoeren van teambeloning onderwerpen zijn die tot de verantwoordelijkheid van de werkgeversorganisaties en de vakorganisaties behoren. Hierbij past geen bemoeienis van de overheid of de Tweede Kamer.
Door het invoeren van een systeem van inkomensafhankelijke bijdragen voor ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs worden daarbij dan ook nog eens voorstellen gedaan die niet te maken hebben met productiviteitsverbetering maar met inkomenspolitiek.
Mogelijkheden tot verbetering?
De werkgroep merkt op dat moet worden toegewerkt naar een stelsel dat de productiviteit verder stimuleert door het uitbouwen van de goede kenmerken van het Nederlandse onderwijsstelsel. Dat zou moeten lukken langs drie lijnen:
Deze drie lijnen zijn uitgewerkt in vijf varianten, die hieronder zijn beschreven. Het gaat dus om varianten van de werkgroep, zoals de werkgroep die heeft geformuleerd.
Vijf varianten
In het rapport wordt een aantal varianten genoemd met de daarbij berekende besparingen. Ook worden in het overzicht additionele maatregelen genoemd, die niet zijn uitgewerkt.
Let wel, het gaat om besparingen, zonder dat er oog is voor de noodzakelijke financiering van de effecten en randvoorwaarden. De werkgroep blijkt er van uit te gaan dat het onderwijs voldoende middelen heeft om de effecten en gevolgen zelf op te vangen.
De varianten zijn:
In de tabel hieronder staan de maatregelen met de besparingen weergegeven.
Beleidspakket met 20% besparing (in mln EUR)
| 2011 | 2012 | 2013 | 2014 | 2015 | structureel |
|
|
|
|
|
|
|
A. Goed presteren op basiscurriculum | 97 | 322 | 596 | 1064 | 1476 | 1386 |
B. Verminderen van de complexiteit | 51 | 191 | 627 | 719 | 845 | 860 |
C. Korter en intensiever onderwijs | 0 | 0 | 105 | 232 | 312 | 640 |
D. Zorgleerlingen | 0 | 235 | 565 | 565 | 565 | 565 |
E. Eigen bijdragen | 0 | 400 | 502 | 543 | 605 | 605 |
Additionele maatregelen | 0 | 50 | 100 | 150 | 274 | 0 |
Totaal variant 20% | 148 | 1208 | 2495 | 3273 | 4077 | 4056 |
Elke variant wordt eerst kort beschreven, waarna de maatschappelijke effecten en de implementatie worden geschetst.
Variant A: Goed presteren op het basiscurriculum
Het gaat om voorstellen in het kader van het basiscurriculum en in samenhang daarmee het verbeteren van de transparantie over de prestaties en het besparen op uitgaven die relatief weinig bijdragen aan goede prestaties op het basiscurriculum. In dit kader wordt ook gesproken over een reallocatie van de middelen uit het Actieplan Leerkracht.
De besparingen door deze variant zijn:
2011 0,1 miljard
2012 0,3 miljard
2013 0,6 miljard
2014 1,1 miljard
2015 1,5 miljard
Structureel 1,4 miljard
Als maatschappelijke effecten van deze maatregelen noemt de werkgroep:
Over de implementatie wordt gemeld dat de aanpassing van het curriculum een aantal jaren vergt. Voor het primair onderwijs wordt daarom gemikt op 2012. Het voortgezet onderwijs komt in 2014 aan bod.
Variant B: Verminderen complexiteit
De werkgroep wil `organiseerbaarheid´ van het onderwijs vergroten door de complexiteit te verminderen. Daarbij wordt gedacht aan het moderniseren van de CAO. In het voortgezet onderwijs wordt een aantal vakken en profielen geschrapt en wordt, zoals al was voorgesteld bij variant A, het basiscurriculum opnieuw gedefinieerd.
Ook MBO-instellingen en het V(S)O komen in de voorstellen niet ongeschonden uit de strijd.
De besparingen voor deze variant zijn:
2011 0,1 miljard
2012 0,2 miljard
2013 0,6 miljard
2014 0,7 miljard
2015 0,8 miljard
Structureel 0,9 miljard
De maatschappelijke effecten die bij deze variant in kaart zijn gebracht zijn:
Voor de implementatie merkt de werkgroep op dat ten aanzien van overbelaste leerlingen de juiste mix van zorg, onderwijs en arbeidsmartktoeleiding nog niet is gevonden. Daarom is nog niet duidelijk hoe deze jongeren het beste kunnen worden geholpen. Bij de voorstellen voor het moderniseren van de CAO is de inschatting dat hier een aantal jaren overheen zal gaan.
Variant C: Korter en intensiever onderwijs
Het verkorten van de opleidingen in het beroepsonderwijs, leerlingen hun opleiding sneller laten doorlopen en de leerroutes efficiënter inrichten zorgen voor een intensiever onderwijs en voor besparingen, omdat leerlingen minder tijd in het onderwijs doorbrengen. Dat heeft ook tot gevolg dat leerlingen een jaar eerder de arbeidsmarkt kunnen betreden.
De besparingen voor deze variant zijn:
2011 0 miljard
2012 0 miljard
2013 0,1 miljard
2014 0,2 miljard
2015 0,3 miljard
Structureel 0,6 miljard
Dit leidt tot de volgende maatschappelijke effecten:
Voor wat betreft de implementatie vermeldt het rapport dat de maatregel om zittenblijven tegen te gaan en versnellen te belonen een complexe aanpassing van het bekostigingsmodel met zich meebrengt.
Beleidsvariant D: Zorgleerlingen
In deze variant gaat het om een meer evenwichtige verdeling van de middelen voor het zorgonderwijs in relatie tot het regulier onderwijs. Dit moet gebeuren door de uitgaven terug te brengen naar het niveau van 2003, het jaar dat het rugzakje werd geïntroduceerd.
Daarbij denkt de werkgroep aan het verbeteren van de transparantie over de leerresultaten van zorgleerlingen en een verbeterde aansluiting van het VSO op de arbeidsmarkt. Daarbij moet wel oog zijn voor de specifieke problematiek van deze leerlingen.
Deze variant omvat de volgende voorstellen:
Deze variant levert als besparing op:
2011 0 miljard
2012 0,2 miljard
2013 0,6 miljard
2014 0,6 miljard
2015 0,6 miljard
Structureel 0,6 miljard
Voor wat betreft de maatschappelijke effecten
De implementatie van de maatregelen hoeft volgens de werkgroep geen probleem te zijn, omdat het onderwijsveld al volop bezig is met de voorbereidingen van passend onderwijs! Deze variant is daarom technisch (!) goed uitvoerbaar. Wel wordt erop gewezen dat het ontwikkelen van een benchmark tijd zal kosten en dat leraren in het regulier onderwijs beter moeten worden toegerust om zorgleerlingen op te vangen.
Variant E: Eigen betalingen
In deze variant komt de inkomenspolitiek om de hoek kijken. Het sterker toepassen van het profijtbeginsel leidt ertoe dat de lasten verschuiven naar leerlingen/deelnemers en bedrijven, en het rendement per `publieke onderwijseuro´ toeneemt, is de stelling van de werkgroep. De voorstellen zijn:
Daarnaast wordt het MBO voor deelnemers van 27 jaar en ouder niet langer bekostigd.
De besparingen zijn
2011 0 miljard
2012 0,4 miljard
2013 0,5 miljard
2014 0,5 miljard
2015 0,6 miljard
Structureel 0,6 miljard
Sociale zekerheid onderwijspersoneel
Naast de gevolgen van de geschetste maatregelen voor de kwaliteit en de inhoud van het onderwijs, de opvang van zorgleerlingen en de arbeidsvoorwaarden zijn er op het gebied van sociale zekerheid voorstelen gedaan die ook het onderwijspersoneel zullen raken.
Voorstellen op dit terrein zijn o.a.
Onderwijspersoneel heeft een rechtspositie die is afgeleid van de maatregelen die in de markt van toepassing zijn. Doorvertaling van voorstellen op basis van de heroverwegingen is daarom te verwachten. Daarbij geldt dan ook nog dat de ambtelijke werkgroep die zich bezig hield met de productiviteit in het onderwijs voorstelt om de bovenwettelijke uitkering af te schaffen.
En nu?
Het zal duidelijk zijn dat de AVS ernstige bezwaren heeft tegen de voorstellen van de heroverwegingswerkgroep.
Wij zullen niet wachten tot de politiek met de voorstellen aan de haal gaat. Het kabinet heeft weliswaar gemeld dat er over de voorstellen geen standpunten worden ingenomen, in verband met de demissionaire status, maar de verwachting is dat de rapporten centraal zullen staan in de verkiezingscampagnes en bij de formatie van een nieuw kabinet.
Wij gaan daarover uiteraard in debat met de politici.
Ook de AVS-leden willen we betrekken bij onze stellingname. Hierover volgt zo spoedig mogelijk nadere informatie.
Utrecht, 2 april 2010
Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.