Basisscholen positief over eigen beleidvoerend vermogen

Zowel schoolleiders als leerkrachten zijn positief over het beleidvoerend vermogen van de eigen school, blijkt uit een onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut (Universiteit van Amsterdam). “Wel voelen de scholen zich daarbij vaak gehinderd door hun bestuur en door lokaal en landelijk beleid”, aldus onderzoeker Peter Karstanje.

Scholen waarderen de eigen school hoog op de drie punten waaruit beleidvoerend vermogen is opgebouwd: integraal en strategisch beleid voeren; beleid sturen en volgen door evalueren; reageren op/rekening houden met ontwikkelingen en eisen uit de omgeving. De onderzoekers constateren dat er sprake is van een `lerend elan´ bij scholen en ook van strategieontwikkeling. Het beleidvoerend vermogen van scholen hangt in belangrijke mate af van de stimulerende invloed van de schoolleider op het ontwikkelen van een gemeenschappelijke missie en op de bereidheid tot veranderen. Voor de organisatiekenmerken `transparantie van overleg en regels´, `gemeenschappelijke missie´ en `professionaliseringsbeleid´ geldt dan ook dat hoe meer deze volgens leerkrachten in hun school aan de orde zijn, hoe hoger ze scoren op het beleidvoerend vermogen. Scholen voelen zich echter bij het voeren van het eigen beleid vaak gehinderd door zowel het eigen bestuur als door de overheid. Besturen, zo blijkt uit het onderzoek, geven scholen vooral in hun onderwijskundige keuzes veel vrijheid. Op het gebied van personeel en financiën krijgen scholen echter veel minder de vrije hand. Hoe meer scholen er vallen onder een bestuur, hoe geringer de ervaren beleidsvrijheid, vooral op het gebied van kwaliteitsbeleid en financiën. Grote besturen hebben kennelijk de neiging om op deze terreinen meer centraal te regelen dan kleine. Een van de aanbevelingen die de onderzoekers doen aan het adres van schoolbesturen is een afweging te maken tussen het wegnemen van de bedrijfsmatige elementen bij de schoolleider om meer ruimte te geven voor onderwijskundig beleid en het integraal verantwoordelijk maken van de schoolleider. Ook het landelijk beleid zorgt voor hinderpalen. Financieel gezien ervaren de scholen vanuit deze hoek juist weinig beperkingen, maar inhoudelijk voelt ongeveer de helft van de scholen zich beperkt door de landelijke overheid. Met name het overheidsbeleid op het gebied van kinderen die extra zorg nodig hebben, wordt als beperkend ervaren. Naarmate de inhoudelijke beleidsvrijheid vanuit het ministerie van OCW groter is (als groter wordt ervaren), wordt het beleidvoerend vermogen van de school volgens schoolleiders op elk aspect beter. Een kwart van de scholen vindt dat zij te weinig beleidsvrijheid krijgt van lokale bestuurders. De aanleiding voor het onderzoek zijn beleidsmaatregelen van de overheid die scholen meer vrijheid geven om eigen beleid te voeren, zoals de lumpsumbekostiging, de zogeheten vraagfinanciering voor de schoolbegeleiding en de regie over het onderwijsachterstandenbeleid.

Het rapport `Beleidvoerend vermogen van basisscholen: stand van zaken en verklarende factoren´ is te downloaden via www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl

Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.