Onlangs viel mij de eer te beurt op te treden in een online videoprogramma van de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD/ OESO) over de verschillende onderwijssystemen in de wereld. Mij was gevraagd wat uitleg te geven over het Nederlandse onderwijs. De OECD is benieuwd wat de in hun ogen enorme autonomie van scholen inhoudt, hoe dat zo is ontstaan en wat dit betekent voor schoolleiders. Wel, behalve daarheen te gaan met stropdas en net pak – je vertegen woordigt het Nederlandse onderwijs immers op wereldniveau dus dat moet er netjes uitzien – betekende dit ook dat ik weer eens teruggeworpen werd op de essentie van ons onderwijssysteem. Ja, artikel 23 van de Grondwet garandeert de onderwijsvrijheid en geeft ouders het recht zelf scholen te stichten, die door de wetgever gelijk worden behandeld. En ja, de minister van Onderwijs is in datzelfde artikel verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. En juist daar zit een enorme spanning op. Hoe kan de minister verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit als de scholen zelf in hoge mate het wat bepalen en zeker ook hoe het onderwijs wordt vorm gegeven? Van oudsher controleert de minister het onderwijs via de onderwijsinspectie. Deze maakt, onder verantwoordelijkheid van de minister, het jaarlijkse onderwijsrapport op. Maar de autonomie van scholen is in de praktijk kleiner dan velen denken. De minister heeft twee middelen om die autonomie te beïnvloeden: sturen met geld en de inspectie. Het eerste zal iedereen begrijpen, de dagelijkse subsidiestromen van het verleden zijn nu weliswaar in de Prestatiebox samengevloeid, maar scholen moeten zich toch verantwoorden als zij die middelen hebben uitgegeven aan andere doelen dan die op het wensenlijstje. Het tweede middel werkt misschien wel effectiever. Omdat de inspectie de scholen vooral door de bril van het Toezichtkader bekijkt – waar overigens ook de onderwijsorganisaties enige invloed op hebben – en daar vrij rigoureus mee omgaat, worden scholen via deze weg toch vrij sterk inhoudelijk aangestuurd. Niemand wil immers als zwak of zeer zwak te boek komen te staan, dan haal je nogal wat over je heen. Dit remt in een aantal gevallen de zo broodnodige innovatie om het onderwijs aan te passen aan de eisen van 21e eeuw. Een reden te meer om de rol en effecten van het onderwijstoezicht goed te bekijken. Dat kan ook als scholen transparanter worden in wat ze doen en bereiken. Wat dat betreft ligt de bal ook bij ons zelf.
Let op: Dit artikel is meer dan vijf jaar geleden gepubliceerd en bevat wellicht incorrecte, onvolledige of ongeldige informatie.