Gisteravond, toen ik weer in de schoolbanken zat, werd mij pijnlijk duidelijk dat ik niet geschikt ben voor ‘waardenvrij’ observeren. Ik kan niet naar een situatie kijken, een persoon of interactie, zonder daar direct – real time – conclusies aan te verbinden.

Nu had ik al een vermoeden, maar zo’n spiegel komt wel even binnen.

Gisteravond werd mij ook verteld dat ik er dan moet ‘uitstappen’ en – losgekomen van mezelf – de zaak nog eens moet bekijken én vragen stellen. Loskomen is voor mij ook al een dingetje, maar vragen stellen kan ik als geen ander. Er is een rechercheur aan mij verloren gegaan, durf ik hier wel te zeggen. Nee, vragen stellen kan ik heel goed, vooral als deze doordrenkt zijn van eigen meningen, vastgeroeste opvattingen en ingesleten aannames. Mijn vragen zijn beslist niet waardenvrij en worden doorgaans afgevuurd als een doorgeladen Uzi, standje ‘repeteer’.

Dit soort vragen werden gisteravond niet bedoeld.

Als oefening moest ik een vraag zonder oordeel stellen aan iemand die op een bepaalde manier naar me keek. Ik moest een verhelderende vraag stellen – waarin niets van mijzelf zat – over de lichaamshouding die bij die manier van kijken hoorde. Belangrijk, want lichaamstaal – mits goed geobserveerd – kan belangrijke informatie geven.

Wat ik ook deed, hoe ik het ook probeerde, het lukte me niet. Het lukte me niet om een ‘waardenvrije’ vraag te stellen als iemand voor me, zittend aan een tafel, met de ogen zit te rollen, daarna demonstratief het hoofd in de nek gooit en hardop zuchtend de andere kant op kijkt. Mijn bloed begint dan stante pede ‘waardenvol’ te koken.

In dergelijke situaties probeer ik dan weleens functioneel te ‘dissociëren’, om vanuit een verlaagd bewustzijn eruit te persen:
‘Hee, is er iets aan de hand?’
Het antwoord ‘Nee hoor, er is niks aan de hand!’ is dan vaak olie op mijn smeulende vuur.

Gisteravond leerde ik ook dat dissociëren in dit soort situaties niet de manier was.

In plaats daarvan leerde ik dat er dus wel degelijk mensen zijn die ‘waardenvrij’ vragen kunnen stellen en allerlei zaken aan de orde brengen zonder dat er slachtoffers vallen. Zo kunnen zij bijvoorbeeld zaken benoemen die gelden als ‘vanzelfsprekendheden’ voor een organisatie, maar die voor buitenstaanders of andere derden helemaal niet vanzelfsprekend zijn. Zij doen dat op zo’n manier dat de organisatie in kwestie – en met haar dus de mensen – niet als een kaartenhuis ineen valt. Er zijn mensen die de vanzelfsprekendheden van een organisatie kunnen benoemen, waarvan de organisatie niet eens wist dat dat vanzelfsprekendheden waren.

Dat vind ik dus zo knap!

Doorgaans zie ik zelf zulke vanzelfsprekendheden zelden, laat staan dat ik er goede vragen over kan stellen. Ik zie wel de dingen die ergens corresponderen met mijn eigen referentiekader – het kader dat ik vasthoud als een levenslijn, een anker. De dingen die negatief corresponderen met dat kader, pak ik aan. En positieve correspondentie waardeer ik, omdat het zo lekker matcht met mijn anker.

Zo’n vooropgesteld referentiekader is killing voor ‘waardenvrij’ observeren. Gisteravond leerde ik dat mijn kader inmiddels de omvang aangenomen heeft van een zorgwekkende zelfingenomenheid. Dat ik steeds meer anderen de maat neem vanuit dat gevormde kader. Mijn kader.

En met het ouder worden, wordt dat alleen maar erger.

Ik ga Shirine Moerkerken* vragen of deze ellende nog te keren is. Ze houdt van me, zei ze gisteren tijdens de les.

Dus ergens denk ik dat zij nog kansen ziet.

* Shirine Moerkerken is interventiekundige bij Strange | Strategy and Change. Zij oordeelt niet de mens, maar de interactie. Ik denk dat zij wel engelengeduld heeft.