Ferdinand

Woke to the bone

Als vader van drie eigenzinnige dochters, als man van een zelfbewuste vrouw als Arie én al tachtig jaar werkzaam in het onderwijs, ben ik natuurlijk ‘woke to the bone’. Ik zou het anders niet hebben overleefd.

Voordat ‘woke’ de maatstaf werd, gold ik jarenlang als het voorbeeld van ‘metroman’. Nu ben ik woke tot in mijn vezels.

Althans, dat dacht ik.

Onlangs werd mij een onbarmhartige spiegel voorgehouden. Mijn taalgebruik bleek nogal expliciet te zijn. Om kracht bij te zetten, om nog stelliger in het debat te zitten, bleek ik ongemerkt veel gebruik te maken van allerlei minderheden die dat niet verdienden. Daarnaast had mijn woordgebruik een blasfemistische inslag, hetgeen niet nodig was en ongewenst.

Degene met de spiegel had wel een punt, vond ik.

Ik kom oorspronkelijk uit de bouw. Dat is natuurlijk geen excuus, maar ik probeer enig verband te geven. Mijn vader kon vloeken als een bootwerker, terwijl hij diepgelovig was en op de bouwradio niets anders mocht klinken als ‘De Muzikale Fruitmand’. Mijn vader neuriede alle psalmen en gezangen mee, behalve als hij zich op de duim sloeg. Dan werd de Here op een geheel andere manier geprezen. De discrepantie die zich had vastgezet tussen de persoonlijkheden van mijn vader vond ik fascinerend. En ook de snelheid van wisselen daarin.

Op jonge leeftijd – als 12-jarige maakte ik van specie gelijk chocolade-mousse en verplaatste ik stenen alsof het niets was – werd ik gevormd in een ruwe wereld, met ruwe taal. Niets ten nadele, maar een bouwvakker* moet wennen als de stap gezet wordt in een andere werkelijkheid. Het onderwijs was zo’n andere werkelijkheid die vroeg om ander gedrag en andere taal.

Ook al haal je nooit de bouw uit een bouwvakker, het is niet nodig om altijd zo’n nadruk te leggen op hen die in naam niet ijdel hoeven worden benaderd. Kom op zeg! Maar blijkbaar was ik daar niet in geslaagd, na dertig jaar onderwijs speelde de bouwvakker in mij nog te vaak op.

Maar ik doe erg mijn best.

Zo heb ik een keer onze spits uit de wedstrijd gehaald die in zijn coaching dezelfde fout maakte als ik jarenlang doe. Ik heb hem gewezen op zijn woordgebruik en dat dat niet meer kan in deze tijd. Met een venijnige blik – nee, het was meewarig – keek hij me aan en vroeg of ik op D66 stemde. Ik zag het verband niet en zette hem op de bank.

We zetten ons in expliciet taalgebruik af tegen degene waarmee wij ons niet willen identificeren, denk ik weleens. Soms schrik ik van zulke diepe overpeinzingen en ben ik bang dat dit onomkeerbaar is. Zetten wij ons echt af tegen hen die toch al in de minderheid zijn? Willen wij daarmee groter zijn? Of meer? Anders?

Of schiet ik door? Ben ik slachtoffer van een eigen doorgeschoten alertheid die ingebed is in een alom aanwezige collectieve verontwaardiging? Heb ik mezelf een politieke correctheid aangemeten die aloude dogma’s en leefregels doet verbleken? Mag ik straks niets meer dan alleen in de pas lopen van een opgelegde zelfcensuur? Werk ik toe naar een soort onverdraagzaamheid – die nu onze discours lijkt te zijn – die uiteindelijk niet meer te verdragen is? Mogen wij nog zijn wie we zijn, in welke vorm dan ook? Of betwisten we elke vorm omdat we bang zijn voor het vastleggen ervan?

Mijn docent Bouwkunde – briljant architect – zei ooit, ver voor de woke-tijd:
‘Gelijk is altijd ongelijk!’
Hij zou nu aan de hoogste boom worden opgehangen.

Hij bedoelde ermee te zeggen dat bouwkundige aansluitingen altijd maatwerk waren, ingemeten in het werk zelf. Je kunt wel streven naar ‘gelijk’, maar gelijk wordt het nooit. Zeker niet als je ook nog eens met natuurlijk materiaal werkte.

Gisteren las ik het pleidooi van mevrouw Yeşilgöz – Zegerius, onze minister van Justitie en Veiligheid. Zij maakt zich zorgen om het ‘wokisme’ – de doorgeschoten politieke correctheid en de radicale uitingen daarvan. Zij pleit voor een open debat, waarbij ‘argumenten bepalen of je gelijk krijgt en niet de lengte van je tenen’. (NOS, 12 september 2022)

Onder de woke – die in beginsel goed is – ligt wantrouwen te sluimeren. Er is achterdocht die schrikbarend groeiende is, overal. In onze scholen, in ons werk, op de bouw, in onze relaties, in ons leven. Wie niet alert is, krijgt de rekening gepresenteerd. Wie niet woke is, wordt gevierendeeld en aan de honden gevoerd.

Verliefde mannen moeten vrezen voor #metoo. Transgenders durven geen toilet te kiezen. Vrije geesten moeten hun monden houden en satiristen duiken onder of moeten beveiligd worden. Want we weten hun huizen, we kennen hun bedden.

Ik pleit – al was het alleen al voor mezelf, want ik houd het niet vol – voor een nieuwe ‘alertheid’, waarin we niemand, echt niemand, uitsluiten. Waarin we iedereen gelijkwaardig behandelen en de ander bij de eerste de beste misstap niet veroordelen. Gelijk is altijd ongelijk, maar niet de opmaat voor ongelijkwaardigheid. Waarbij we niet doorschieten in beklemmende verontwaardiging, die het open gesprek in weg staat.

In die alertheid moeten we elkaar blijven wijzen op zaken die niet kloppen, zaken die intimiderend zijn, vervelend of schadelijk zijn. Maar we nemen elkaar niet de maat.

Elkaar de maat nemen en dit breed uiteenzetten zodat heel de wereld het weet, vind ik niet woké. Gelijk is altijd ongelijk, want we zijn het namelijk niet en zullen het nooit worden.

En dat hoop ik tot diep in mijn vezels.